Zinsontleding

Zinsontleding
Hoe zat het ook alweer?
1 / 34
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 8

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Zinsontleding
Hoe zat het ook alweer?

Slide 1 - Slide

Welke zinsdelen kennen we?
- Persoonsvorm
- Onderwerp
- WW gezegde
- Lijdend Voorwerp
- Bepaling van plaats 
- Bepaling van tijd

Slide 2 - Slide

De persoonsvorm
- Is altijd een werkwoord
- Kun je vinden door de tijd te veranderen 
- kun je vinden door van enkelvoud, meervoud te maken(of andersom)

Slide 3 - Slide

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Ik moet geven.

Slide 4 - Open question

op je wisbordje!

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Op regenachtige dagen verveel ik mij regelmatig! 

Slide 5 - Slide

Het onderwerp
- De hoofdpersoon uit de zin. hier draait het allemaal om.
- Mens, dier of ding
- Je vindt het door te vragen "wie of wat + persoonsvorm?"

Slide 6 - Slide

Wat is het onderwerp in de zin:
Ik moet geven

Slide 7 - Open question

Op je wisbordje!
Wat is het onderwerp in de zin:
Ed en Willem Bever klussen de hele dag door.

Slide 8 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
- Simpel gezegd zijn dit alle werkwoorden uit een zin.
- De persoonsvorm is altijd een werkwoord en hoort hier dus ook bij!!

Slide 9 - Slide

wat is het ww gez. in de zin:
Ik moet geven

Slide 10 - Open question

Op je wisbordje
Wat is het WW. gezegde in de volgende zin:
Zal ik jullie een geheimpje verklappen?

Slide 11 - Slide

Lijdend voorwerp
- Dit is een "ding" waar iets mee gebeurt. Het ondergaat iets.
- Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp.
- je vindt het door te vragen "wie of wat + onderwerp+ ww gez."
altijd zo compleet mogelijk!

Slide 12 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp in de zin:
Ik moet een bos bloemen geven

Slide 13 - Open question

Pers. vorm
Onderwerp
Rest van het 
ww. gez.
Lijd. voorwerp
verkopen
kerstbomen
zal
Peter

Slide 14 - Drag question

Pers. vorm
Onderwerp
Rest van het 
ww. gez.
Lijd. voorwerp
repareren
de bel
wil
Samson

Slide 15 - Drag question

Bepaling van plaats
- Dit zinsdeel geeft aan waar iets of iemand is.
- je vindt het dus door te vragen "waar?" (en dan bij voorkeur met een Brabants accent :) )

Slide 16 - Slide

Wat is de bepaling van plaats in de zin:
Ik moet in Maastricht bloemen geven

Slide 17 - Open question

Bepaling van tijd
- Dit zinsdeel geeft aan "wanneer" iets is
- Je vindt het dus door te vragen "wanneer?" (en dan weer bij voorkeur met een accentje)

Slide 18 - Slide

Wat is de bep. van tijd in de zin:
Ik moet volgende week bloemen geven in Maastricht.

Slide 19 - Open question

PV
Ond
Rest van
ww gez.
Lijd. Vw
Bep. van
plaats
Bep. van 
tijd
Ik
moet
volgende week
bloemen
geven
in Maastricht

Slide 20 - Drag question

Wat is het ww gez ?
"Ik wil de kerstballen uit de boom slingeren"
A
ik wil
B
wil kerstballen
C
wil slingeren
D
boom slingeren

Slide 21 - Quiz

wat is de bepaling van plaats:
"Pinokkio heeft een pukkel op zijn neus"
A
Pinokkio
B
heeft
C
een pukkel
D
op zijn neus

Slide 22 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de zin:
"Juf Joke heeft op school een pot knikkers gejat"
A
een pot knikkers
B
Juf Joke
C
heeft gejat
D
op school

Slide 23 - Quiz

Meewerkend voorwerp
- Het meewerkend voorwerp is "het tweede onderwerp" en hoort dus een beetje bij het onderwerp.
- je kunt er makkelijk "aan" of "voor"  voorzetten óf het staat er al. Het is dus het antwoord op de vraag "aan wie?" of "voor wie?"
- als het er al staat, dan hoort het er ook echt bij. 

Slide 24 - Slide

Wat is het meewerkend voorwerp in de zin:
Ik moet volgende week in Maastricht bloemen geven aan André Rieu.

Slide 25 - Open question

wat is het meewerkend voorwerp in de zin:
Samson wil Gert een bel geven voor zijn verjaardag

Slide 26 - Open question

wat is het meewerkend voorwerp in de zin:
Ik geef hem een knuffel.

Slide 27 - Open question

Op je wisbordje
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin:
Mag ik u  een advies geven?

Slide 28 - Slide

Op je wisbordje
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin:
De agent gaf de chauffeur een bekeuring.

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Video

oefenen!
Bedenk een goede zin en schrijf deze op je wisbordje.
Je buurman/buurvrouw moet de zin ontleden dus zorg dat je de antwoorden hebt.
De zin moet een meew. vw. bevatten!

Slide 31 - Slide

Wat is het meew. voorwerp in de zin:
Ik vraag hem om de antwoorden.
(Stel de vraag echt! > aan wie/voor wie)
A
hem
B
ik
C
de antwoorden
D
om

Slide 32 - Quiz

Wat is het meew. voorwerp in de zin:
Hem vraag ik om de antwoorden.
(Stel de vraag echt! > aan wie/voor wie)
A
ik
B
Hem
C
de antwoorden
D
vraag

Slide 33 - Quiz

Verder oefenen
Ga naar de ontvangen les van taal op Snappet en ga aan de slag met het meewerkend voorwerp (en daarna ook de andere zinsdelen in het plusje)

Slide 34 - Slide