This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Zet in de juiste volgorde: He - to the market - on - always - Sundays - goes
Slide 2 - Open question
Woordsoorten
Elk Engels woord hoort bij een woordsoort. I - we = persoonlijke voornaamwoord go = werkwoord to the zoo = plaatsbepaling always = bijwoord van frequentie the = lidwoord on Sundays = tijdsbepaling
Slide 3 - Slide
Onderwerp
Werk
woord
Lijdend
voorwerp
Plaats
Tijd
I
walk
my dog
in the park
at night
Slide 4 - Drag question
Belangrijke woorden
Bijwoorden van frequentie geven aan hoe vaak iets gebeurt in een zin. Bijvoorbeeld: always, never, sometimes, usually, often. Deze woorden staan altijd bij de werkwoorden:
Bij één werkwoord staan ze ervoor, behalve bij am/are/is/was/were want dan komen ze er achter.
I usually walk to school. I am usually late for school.
She often
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
In welke volgorde moet dit staan: in school & at two o'clock
A
in school at two o'clock
B
at two o'clock in school
Slide 7 - Quiz
sometimes / on / play / we / Sunday / cards
Slide 8 - Open question
hardly / the / watch / they / TV / afternoon / ever / in