H3§4-6

Economie 
3GT
Geld over en te kort
H3 §4-6
1 / 34
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Economie 
3GT
Geld over en te kort
H3 §4-6

Slide 1 - Slide

Lesplan
  • Nog vragen over huiswerk?
  • Uitleg/herhaling Boek A H 3§4-6
  • Oefenen
  • Opdrachtje CR

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
  • Je kunt reserveren voor de vervanging van duurzame goederen.
  • Je kunt reserveren voor grote uitgaven.
  • Je kunt uitleggen welke kosten er bij verschillende soorten vervoer zijn.

Slide 3 - Slide

Toets
  • Formatief
  • Veel vragen
  • Snelheid

Slide 4 - Slide

Vragen over huiswerk??

Slide 5 - Slide

Vragen over huiswerk??

Slide 6 - Slide

Vragen over huiswerk??

Slide 7 - Slide

Wat zijn duurzame goederen??

Slide 8 - Open question

Reserveren
Betekenis
  • Geld opzijzetten (sparen) om hier later grote of onverwachte uitgaven mee te betalen.   
  • Je reserveert vooral voor incidentele* uitgaven (vakantie, aanschaf duur apparaat).   
  • *incidenteel: af en toe
Formule
bedrag dat je nodig hebt : aantal maanden = reservering per maand
Voorbeeld
Sophie wil over twee jaar een scooter van € 1.800 kopen.  

Hoeveel moet ze per maand reserveren? 

€ 1.800 : 24 = € 75 per maand reververen.

Slide 9 - Slide

Reserveren
bedrag dat je nodig hebt : aantal maanden = reservering per maand

Voorbeeld:
Sophie wil over twee jaar een scooter van € 1.800 kopen.
Hoeveel moet ze per maand reserveren?
€ 1.800 : 24 = € 75 per maand reserveren.

Slide 10 - Slide

Restwaarde
  • Gebruikte spullen hebben nog een waarde, tweede of derde hands
  • Restwaarde kan je gebruiken om vervanging goedkoper te maken

Slide 11 - Slide

Wat is restwaarde?

Slide 12 - Open question

Restwaarde

Slide 13 - Slide

Omrekenen

Slide 14 - Slide

€25 euro zakgeld krijg je per maand.
Hoeveel krijg je per week?

Slide 15 - Open question

Bereken de rente in de volgende situaties :
1: 20% van 1.000.000
2: € 500,- na 9 maanden tegen 3 % rente.

Slide 16 - Open question

Welke soorten uitgaven zijn er?
A
Vaste lasten
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele uitgaven
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 17 - Quiz

Geld opzijleggen voor bepaalde uitgaven.
A
budgetteren
B
restwaarde
C
reserveren

Slide 18 - Quiz

Hoe noemen we het bij de begroting als je te weinig geld hebt? Dus meer uitgaven dan inkomsten.
A
Tekort
B
Winst
C
Verlies
D
Overschot

Slide 19 - Quiz

Budgetteren is nodig:
(kies 2 goede antwoorden)
A
– als de inkomsten gelijk blijven;
B
– als de uitgaven veranderen;
C
– als je niet wilt sparen;
D
Budgetteren is altijd nodig. – als de uitgaven blijvend hoger zijn dan de budgetten.

Slide 20 - Quiz

Welke vormen van inkomsten zijn er ook alweer
A
Loon, inkomsten uit arbeid
B
Alle genoemde antwoorden
C
Rente, inkomsten uit bezit
D
Bijstand, inkomsten uit overdracht

Slide 21 - Quiz

Welke vormen van uitgaven zijn er ook alweer??
A
Dagelijks
B
Incidenteel
C
Alle antwoorden zijn goed
D
Vaste lasten

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Video

Uitgaven van vervoer
  • Kosten zijn hoog, zeker voor een auto
  • De aanschaf is vaak duur
  • Maar ook het gebruik is duur 

Slide 24 - Slide

Kosten auto hoog!!
  • Vergelijken van kosten is belangrijk
  • Leeftijd van auto leidt tot waardevermindering
  • Dat noem je afschrijving!!

Slide 25 - Slide

Welke autokosten ken je nog meer??
Noem er nog 2

Slide 26 - Open question

De kosten voor aankoop en reparatie van een auto zijn voorbeelden van:
A
Vaste lasten
B
Incidentele uitgaven
C
Dagelijkse uitgaven

Slide 27 - Quiz

De kosten voor verzekering en wegenbelasting zijn voorbeelden van:
A
Vaste lasten
B
Incidentele uitgaven
C
Dagelijkse uitgaven

Slide 28 - Quiz

Uitgaven
  • Op vaste momenten
  • Regelmatig
  • Af en toe

Slide 29 - Slide

Sleep de afbeeldingen naar het bijbehorende begrip.
dagelijkse uitgaven
vaste lasten
incidentele uitgaven

Slide 30 - Drag question

Kosten brandstof
  • Benzine is duur
  • Komt door accijns

Slide 31 - Slide

Wat is accijns?

Slide 32 - Open question

Wat wist je niet meer en nu weer wel??

Slide 33 - Open question

Opdracht Classroom
2 uitcheckformulieren

Slide 34 - Slide