Woordenschat en Formuleren, hoofdstuk 5

Welkom klas 1C
Woordenschat en Formuleren, hs 5 

- TL: open je boek op blz 154
- Havo: open (in een apart tabblad) de gekopieerde bladzijdes via Microsoft Teams bestanden
- Open op je mobiel lessonup.app en voer de code in
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom klas 1C
Woordenschat en Formuleren, hs 5 

- TL: open je boek op blz 154
- Havo: open (in een apart tabblad) de gekopieerde bladzijdes via Microsoft Teams bestanden
- Open op je mobiel lessonup.app en voer de code in

Slide 1 - Slide

Lesdoelen

- Ik kan de betekenis van een onbekend woord raden met behulp van een bekend woorddeel

- Ik weet de betekenis van alle woorden en uitdrukkingen uit de paragraaf van Woordenschat hoofdstuk 5

Slide 2 - Slide

Woordraadstrategie: zoek een bekend woorddeel
Soms kun je de betekenis van een woord raden doordat je een deel van het woord kent. Dit kan bij samenstellingen en afleidingen.


Ik zoek in mijn garderobekast naar die leuke 
blauwe trui. Mijn broer vindt de trui kinderachtig,
 maar hij heeft geen verstand van mode. Deze trui is juist tijdloos!

Slide 3 - Slide

Samenstelling
Garderobekast is een samenstelling. De woorden garderobe en kast kun je ook zelfstandig gebruiken. Plak je deze woorden aan elkaar, dan spreken we over een samenstelling.

Andere voorbeelden van samenstellingen zijn: koffiekan, gordijnrail, politieagent , paperclip en fietsbel.

Slide 4 - Slide

Afleiding
Sommige woorden hebben een voorvoegsel of een achtervoegsel. 
Een voorbeeld hiervan is schoonheid. Het woordje schoon kan wel zelfstandig voorkomen, maar het woordje heid niet. 
We noemen heid een achtervoegsel. Een woord met een voorvoegsel of achtervoegsel noemen we een afleiding.

Andere voorbeelden van een afleiding zijn: onhandig, ongezond, mislukken, bruikbaar, zinloos

Slide 5 - Slide

Samenstelling of afleiding?

modebranche
A
Samenstelling
B
Afleiding

Slide 6 - Quiz

Samenstelling of afleiding?

keukenapparatuur
A
Samenstelling
B
Afleiding

Slide 7 - Quiz

Samenstelling of afleiding?

moeiteloos
A
Samenstelling
B
Afleiding

Slide 8 - Quiz

Nu jij ;-). Maak een samenstelling met het woord 'koffie'.

Slide 9 - Open question

Maak een afleiding met het voorvoegsel 'on'

Slide 10 - Open question

Ik weet nu wat een samenstelling is
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quiz

Ik weet nu wat een afleiding is
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quiz

Huiswerk TL - zie Magister
Maak Woordenschat hoofdstuk 5 en 6. Ga daarna verder met nieuwsbegrip.

Let op: bij een score van minder dan 60% maak je de opdracht opnieuw.

Kun je niet in de onlinemethode omdat de server overbelast is? 
Maak je huiswerk dan in je schrift. Als je klaar bent, maak je 
een foto van je gemaakte werk en stuur je me dat in 
de chat van Microsoft Teams. 

Slide 13 - Slide

Formuleren hoofdstuk 5

Trappen van vergelijking en 
als of dan

- Open (in een apart tabblad) de gekopieerde bladzijdes via Microsoft Teams bestanden 

Slide 14 - Slide

Lesdoelen

- Ik weet hoe ik de trappen van vergelijking moet gebruiken
- Ik weet wanneer ik als of dan moet gebruiken

Slide 15 - Slide

Als je twee of meer dingen met elkaar wilt vergelijken, dan gebruik je vaak de
trappen van vergelijking en de woordjes als en dan. 


Er zijn drie trappen: de stellende trap, de vergrotende trap en de  
overtreffende trap.

Voorbeeld: grappig (stellende trap), grappiger (vergrotende trap), grappigst (overtreffende trap).


Slide 16 - Slide

Stellende trap
dik
klein
lief
leuk
aardig
mooi
duur
veel

Slide 17 - Slide


De vergrotende en overtreffende trap maak je zo:

Bij een vergrotende trap schrijf je -er achter het woord (leuker)
Bij de overtreffende trap schrijft je -st(e) achter het woord (leukst)



Let op:
- een woord dat op -r eindigt, krijgt in de vergrotende trap - der: stoer - stoerder
- een woord dat op een -s eindigt, kijgt in de overtreffende trap alleen een -t: 
boos - boost
- een woord dat op -st eindigt, krijgt in de overtreffende trap geen-st, maar meest ervoor: woest, woester, meest woest
- de volgende woorden hebben een afwijkende vergrotende en overtreffende trap: goed-beter-best, graag-liever-liefst, veel-meer-meest, weinig-minder-minst

Slide 18 - Slide

als of dan? ik of mij?
Na de stellende trap gebruik je het woordje als. Vaak gebruik je ook de woorden even of (net) zo. 
– Mijn moeder kan net zo snel fietsen als ik
- Zijn tas is even groot als die van mij.

Na de vergrotende trap gebruik je het woordje dan. 
– Mijn vader kan sneller fietsen dan ik.
- Zijn tas is groter dan die van jou.

Na als/dan gebruik je ik of mij, jij of jou, hij of hem, zij of haar, wij of ons, zij of hen of hun. Tip: vul de zin (in je hoofd) aan met de persoonsvorm.

Slide 19 - Slide

Eerlijk gezegd vind ik zoete drop lekkerder ..... zoute.
A
als
B
dan

Slide 20 - Quiz

In de eerste ronde was Eric bijna net zo snel ..... Peter.
A
als
B
dan

Slide 21 - Quiz

Shirley beweert dat Apeldoorn niet half zo groot is ..... Amsterdam.
A
als
B
dan

Slide 22 - Quiz

Veel leerlingen werken liever alleen ...... in een groepje.
A
als
B
dan

Slide 23 - Quiz

Ik ga vaker op vakantie dan ...
A
haar
B
zij

Slide 24 - Quiz

Wij kunnen harder rennen dan ...
A
zij
B
hen
C
hun

Slide 25 - Quiz

Huiswerk havo - zie Magister
Maak Woordenschat hoofdstuk 5 en 6. Ga daarna verder met nieuwsbegrip.

Let op: bij een score van minder dan 60% maak je de opdracht opnieuw.

Kun je niet in de onlinemethode omdat de server overbelast is? 
Maak je huiswerk dan in je schrift. Als je klaar bent, maak je 
een foto van je gemaakte werk en stuur je me dat in 
de chat van Microsoft Teams. 

Slide 26 - Slide

Wil je deze les nog eens rustig terugkijken?

Klascode: znidu

Slide 27 - Slide