Ria bijles trappen van vergelijking.

Formuleren
Trappen van vergelijking
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Formuleren
Trappen van vergelijking

Slide 1 - Slide

Uitleg 
Als je twee dingen met elkaar wilt vergelijken, dan gebruik je vaak de 
trappen van vergelijking en de woordjes als en dan.

De trappen van vergelijking 

Er zijn drie trappen: de stellende trap, de vergrotende trap en de 
overtreffende trap. 

Meestal zet je in de vergrotende trap -er achter het woord en in de overtreffende trap -st achter het woord. Soms verandert het woord helemaal.

Slide 2 - Slide

Stellende trap
dik
klein
lief
leuk
aardig
mooi
duur
veel

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Dus de regel is...
Na de stellende trap gebruik je het woordje als (wanneer het gelijk aan elkaar is). Vaak gebruik je ook de woorden even of (net) zo. Bijvoorbeeld: 
– Mijn moeder kan net zo snel fietsen als ik. 

Na de vergrotende trap gebruik je het woordje dan (wanneer er een verschil aanwezig is). Bijvoorbeeld:
– Mijn vader kan sneller fietsen dan ik.

Slide 5 - Slide

Schrijf de trappen van vergelijking op van: leuk

Slide 6 - Open question

Schrijf de trappen van vergelijking op van: gek

Slide 7 - Open question

Eerlijk gezegd vind ik zoete drop lekkerder ..... zoute.
A
als
B
dan

Slide 8 - Quiz

In de eerste ronde was Eric bijna net zo snel ..... Peter.
A
als
B
dan

Slide 9 - Quiz

Shirley beweert dat Apeldoorn niet half zo groot is ..... Amsterdam.
A
als
B
dan

Slide 10 - Quiz

Veel leerlingen werken liever alleen ...... in een groepje.
A
als
B
dan

Slide 11 - Quiz

Madrid is niet zo ver ..... Lissabon, denk ik.
A
als
B
dan

Slide 12 - Quiz

Wendy is minstens even druk .... haar broertje.
A
als
B
dan

Slide 13 - Quiz

Kleine auto's rijden een stuk zuiniger ...... grote terreinwagens.
A
als
B
dan

Slide 14 - Quiz

Die cake smaakt morgen net zo goed ..... vandaag.
A
als
B
dan

Slide 15 - Quiz

Bert lijkt groter dan Ina, maar hij is even groot ...... zij.
A
als
B
dan

Slide 16 - Quiz

Robbert kan veel harder lopen ...... ik.
A
als
B
dan

Slide 17 - Quiz

Wat is de volgorde van de trappen van vergelijking van veel ?
A
veel, meer, meest(e)
B
meer, minder, meest(e)
C
veel. meest(e), meer
D
veel, meest(e), minst

Slide 18 - Quiz

13. Noteer de trappen van vergelijking van het woord 
      traag. 1 = stellend, 2 = vergrotend, 3 = overtreffend
1
2
3
 traag
trager
traagst

Slide 19 - Drag question

Er zijn drie trappen in de trappen van vergelijking. Welke hoort er niet bij?
A
stellende trap
B
vergelijkende trap
C
overtreffende trap
D
vergrotende trap

Slide 20 - Quiz

Trappen van vergelijking
Stellende trap
Vergrotende trap
Overtreffende trap
Groot
Groter
Grootst

Slide 21 - Drag question

Zet de trappen van vergelijking in de goede volgorde. 
1
2
3
de stellende trap
de vergrotende trap
de overtreffende trap

Slide 22 - Drag question

Noteer de trappen van vergelijking van het woord 
 'traag'.
1
2
3
 traag
trager
traagst

Slide 23 - Drag question