Les 1

Hoofdstuk 9
Kader: Blz. 83
Mavo: blz. 80
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 9
Kader: Blz. 83
Mavo: blz. 80

Slide 1 - Slide

Doelen:
- Je weet wat voorzetsels zijn (herhaling)
- Je weet wat persoonlijk en bezittelijk voornaamwoorden zijn (herhaling)
- Zinsdelen, pv, ond, wwg, lv (herhaling)

Slide 2 - Slide

Het voorzetsel
Een voorzetsel staat vaak voor een zelfstandig naamwoord. Voorzetsels zijn onder andere:


Slide 3 - Slide

Persoonlijke voornaamwoorden
Enkelvoud
onderwerp
ander zinsdeel
1e persoon
ik
me/mij
2e persoon
je/jij
je/jij
u
3e persoon
hij
hem
ze/zij
ze/haar
het
het
Meervoud
onderwerp
ander zinsdeel
1e persoon
wij
ons
2e persoon
jullie
jullie
u
u
3e persoon
ze/zij
ze/hen/hun

Slide 4 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
Wat is een bezittelijk voornaamwoord?


mijn
onze/ons
jouw
jullie
zijn
hun
haar
uw
zijn

Slide 5 - Slide

1. Wat is de pv?
1. Harrie en Jan fietsen naar huis.

2. Morgen vertrekt Theo op zijn fiets naar Rome. 

Slide 6 - Slide

2. Onderwerp 
Onderwerp: wie of wat + PV

Slide 7 - Slide

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 8 - Quiz

3. Werkwoordelijk gezegde
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 9 - Slide

Hij kon zich gedragen.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Hij kon
B
zich gedragen
C
kon zich gedragen
D
kon

Slide 10 - Quiz

4. Lijdend voorwerp
Hoe vind je het lijdend voorwerp?
wie/wat + wwg + onderwerp = lijdend voorwerp. 
Wie of wat
+
wwg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=

Slide 11 - Slide

Mevrouw Houben geeft haar stafwerk.
LV?

Slide 12 - Open question

Meewerkend voorwerp
Stappenplan meewerkend voorwerp

1
Persoonsvorm
Zin in een andere tijd zetten
2
Onderwerp
Wie of wat + persoonsvorm
3
Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in de zin 

4
Lijdend voorwerp
Wie + gezegde + onderwerp
5
Meewerkend voorwerp
Aan wie/ voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp

Slide 13 - Slide

Is dit een meewerkend voorwerp?
'We willen een cadeaubon kopen voor de trainer.'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 14 - Quiz

Is dit een meewerkend voorwerp?
Hij geeft al zijn geld aan arme mensen

A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 15 - Quiz

Is dit een meewerkend voorwerp?
'Heeft de docent jou een voldoende gegeven?'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 16 - Quiz

Bijwoordelijke bepaling
waar= bijwoordelijke bepaling van plaats
wanneer= bijwoordelijke bepaling van tijd
hoe = bijwoordelijke bepaling van reden

Slide 17 - Slide

Bijwoordelijke bepaling
Let op
Niet in alle zinnen komt een bijwoordelijke bepaling voor, maar een zin kan ook meerdere bijwoordelijke bepalingen bevatten!

Een bijwoordelijke bepaling kan uit een of meer woorden bestaan.

Slide 18 - Slide

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Gisteren hebben we de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
we
B
hebben behandeld
C
de bijwoordelijke bepaling
D
gisteren

Slide 19 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling/wat zijn de bijwoordelijke bepalingen in deze zin?

Ik heb alles aan mijn vriendin verteld.
A
aan mijn vriendin
B
ik
C
alles
D
er is in deze zin geen bijwoordelijke bepaling

Slide 20 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Vandaag hebben we de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
Vandaag
B
we
C
de bijwoordelijke bepaling
D
hebben behandeld

Slide 21 - Quiz

Mavo doelen:
- Je weet wat de bijvoeglijk naamwoorden zijn.
- Je weet wat de telwoorden zijn.

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Maken:
Basis/kader: Opdracht 1 t/m 5
Mavo: 6 t/m 11. 

Slide 25 - Slide