Thema 3, week 3 Toets

TAALTOETS
WARMING-UP
Opgave 1
Themawoorden en uitdrukkingen

1 / 27
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 5

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

TAALTOETS
WARMING-UP
Opgave 1
Themawoorden en uitdrukkingen

Slide 1 - Slide


Welk woord hoort erbij?
A
de rondvaart
B
de reisleider
C
de parasol
D
de vlucht

Slide 2 - Quiz


Welk uitdrukking hoort erbij?
Mijn feest is mislukt.
A
in de maling nemen
B
het te bont maken
C
in het water vallen
D
het niet pikken

Slide 3 - Quiz

Wat betekent de uitdrukking?

Het te bont maken.
A
te ver gaan
B
helemaal misgaan
C
niet laten gebeuren
D
er is geen andere manier

Slide 4 - Quiz

TAALTOETS
WARMING-UP

Opgave 2
Gebiedende wijs


Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Gebiedende wijs

Ga op de stoel staan!

1. Begint met een werkwoord

2. Staat in de ik-vorm

3. Geen wie-deel (onderwerp) in de zin

4. Er staat meestal een uitroepteken ! achter.

Slide 7 - Slide

Welke zin staat in de gebiedende wijs?
A
Schrijf het antwoord op!
B
Kun je het antwoord opschrijven?
C
Je moet het antwoord opschrijven.

Slide 8 - Quiz

Welk werkwoord hoort er voor?
..... de deur dicht!
A
Doe
B
Doet
C
Deed
D
Doen

Slide 9 - Quiz

Welk werkwoord hoort ervoor?
..... nu spelen!
A
Komen
B
Kom
C
Komt
D
Kwam

Slide 10 - Quiz

Welk werkwoord hoort ervoor?
..... de deur dicht!
A
Doe
B
Doet
C
Deed
D
Doen

Slide 11 - Quiz

TAALTOETS
WARMING-UP

Opgave 2
Leestekens


Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide


A
.
B
?
C
!

Slide 16 - Quiz


A
.
B
?
C
!

Slide 17 - Quiz


A
.
B
?
C
!

Slide 18 - Quiz

TAALTOETS
WARMING-UP

Opgave 2
Trap van vergelijking


Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Nu jullie
STOER
Ik ben stoer.

Mijn broer is .......

Mijn vader is het .......

stoer

Slide 21 - Slide

Nu jij
DIK
Ik ben dik.

Mijn broer is .......

Mijn vader is het .......

dik

Slide 22 - Slide


Slide 23 - Open question


Slide 24 - Open question

Wat is de juiste volgorde
bij deze trap van vergelijking?
A
groot - groter - grootst
B
groots - groot - groter
C
groter - grootst - groot
D
groot - groots - groter

Slide 25 - Quiz

Wat is een goede trap van vergelijking?
A
hoog, hoogst, hoger
B
hoog, hoger, hoogst
C
hoogst, hoger, hoog
D
hoger, hoog, hoost

Slide 26 - Quiz

aan het werk
 Thema 3 week 3
Toets

Slide 27 - Slide