N - modale werkwoorden verleden tijd_3havo_fin

Modale werkwoorden verleden tijd
1 / 15
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Modale werkwoorden verleden tijd

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Na deze les kun je...
- Vertellen wat de vertaling van de 5 modale werkwoorden is

- De regel ESTTENTEN toepassen

- De 5 modale werkwoorden in het Duits vervoegen (vt)

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

De rij die je al weet: 
dürfen --> mogen
können --> kunnen
müssen --> moeten
wissen --> weten
wollen --> willen

Slide 4 - Slide

Hoe maak je verleden tijd? 
Verleden tijd van de modale werkwoorden:
De vormen van de modale werkwoorden in de onvoltooid verleden tijd lijken sterk op de zwakke (=regelmatige) werkwoorden

Je moet er een paar stappen ondernemen om de goede vorm te vinden:


Slide 5 - Slide

Stappenplan: 
1. Je zoekt telkens eerst de stam (ww zonder -en).
2. Dan voeg je eerst -te voor de verleden tijd toe.
3. Hieraan voeg je (daar waar nodig) de uitgang toe.


LET OP: In de verleden tijd van modale werkwoorden krijg je NOOIT een Umlaut!!!





Slide 6 - Slide

Ww: 
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
Sie/sie
dürfen
durfte
durftest durfte
durften
durftet
durften
können
konnte
konntest
konnte
konnten konntet konnten
müssen
musste musstest
musste
mussten musstet mussten
wissen wusste
wusstest wusste wussten wusstet wussten

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Hebben müssen en können in de verleden tijd ook een Umlaut.
timer
0:20
A
ja
B
nee
C
alleen in de personen enkelvoud
D
alleen in de personen meervoud

Slide 9 - Quiz

Gestern ……….. wir leider nicht
(können)
timer
0:20
A
können
B
konntet
C
könnten
D
konnten

Slide 10 - Quiz

Warum .............. du gestern nicht mitkommen (wollen)
timer
0:20
A
willst
B
wolltest
C
wollst
D
wollte

Slide 11 - Quiz

Er .............. nicht in die Disko gehen (dürfen)
timer
0:20
A
durfte
B
dürfe
C
durften
D
dürfte

Slide 12 - Quiz

Warum .... du vorige Woche nachsitzen (nablijven)?
A
musste
B
musstest
C
müsstest
D
musst

Slide 13 - Quiz

Wir .... nicht, dass man eine Fahrkarte braucht!
A
wusstest
B
wissen
C
wussten
D
wüssten

Slide 14 - Quiz

Check: zijn de leerdoelen behaald?
Kan je nu...
- Vertellen wat de vertaling van de 7 modale werkwoorden is?

- De regel ESTTENTEN toepassen?

- De 7 modale werkwoorden in het Duits vervoegen (vt)?

Slide 15 - Slide