week 50 bijvoeglijk naamwoord + gustar

Hola, buenos días
Miércoles, 11 de diciembre
¿Qué vamos a hacer?

  • Repetir adjetivos
  • Reageren op mening
  • Gustar
  • Terminar la tarea 1
1 / 18
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 135 min

Items in this lesson

Hola, buenos días
Miércoles, 11 de diciembre
¿Qué vamos a hacer?

  • Repetir adjetivos
  • Reageren op mening
  • Gustar
  • Terminar la tarea 1

Slide 1 - Slide

Waar staan bijvoeglijke naamwoorden
in het Spaans?

Slide 2 - Mind map

Wat heb je geleerd over bijvoeglijke naamwoorden
die eindigen op een -o?

Slide 3 - Mind map

Wat heb je geleerd over bijvoeglijke naamwoorden
die eindigen op een -e of een medeklinker?

Slide 4 - Mind map

1. La casa ............................
2. Los estudiantes................
3. La mochila.....................
4. Las profesoras...................
5. El estuche................................
6. Los libros ....................
bonitos
bonita
negra
azul
inteligentes
simpáticas

Slide 5 - Drag question

zet in het meervoud:
la casa grande

Slide 6 - Open question

zet in het meervoud:
el exámen difícil

Slide 7 - Open question

la chica inteligente

Slide 8 - Open question

zet in het meervoud:
el profesor simpático

Slide 9 - Open question

zet in het meervoud:
la chica genial

Slide 10 - Open question

zet in het meervoud
la ciudad grande

Slide 11 - Open question

Dar opinión
Hoe kun je je mening geven?



Creo que .....

Slide 12 - Slide

Vamos a hablar
Da tu opinión:

Matemáticas
La navidad
Música clásica

Slide 13 - Slide

Gustar = houden van/leuk vinden
Me gusta + een zelfstandig naamwoord enkelvoud.
vb: Me gusta la música rock. (Ik hou van rockmuziek)
Me gusta + een werkwoord
vb: Me gusta bailar. (Ik hou van dansen.)
Me gustan + een zelfstandig naamwoord meervoud.
vb: Me gustan los gatos. (Ik hou van katten.)
No me gusta/n.... = ik hou niet van....

Slide 14 - Slide

Gustar
Om te vragen:
¿Te gusta......? Hou jij van....?
vb: ¿Te gusta el fútbol? (Hou je van voetbal?)
¿Te gustan....? Hou jij van....?
vb: ¿Te gustan los perros? (Hou je van voetbal?

Slide 15 - Slide

¿Qué te gusta? ¿Qué no te gusta?

Slide 16 - Slide

Terminar la tarea 1:
  • Alles gemaakt t/m blz. 23
  • Alles nagekeken
  • LessonUp Quiz Tarea 1 "voorkeur aangeven gemaakt
  • Bekijk de leerdoelen van Tarea 1 
in je leefboek en vul de reflectie in. 
¿Listos? Expert/verdieping


Slide 17 - Slide

Deberes
Noteer in je leefboek bij 18 december
Leren woordenschat en grammatica van Tarea 1

Slide 18 - Slide