Oefening 5
1. Het (misten v.t.) _________ zo erg, dat de vliegtuigen niet (kunnen v.t.) _________ vertrekken.
2. Wij (missen v.t.) ___________ daar de aansluiting.
3. (Fluiten teg.dw.) __________ (fietsen v.t.) _________ Bram naar school.
4. Het (restaureren bijv.nw.) __________ huis (zien v.t.) __________ er prachtig uit.
5. De rechter (vonnissen t.t.) _________ conform de eis.
6. De directeur (ondertekenen t.t.) _________ het diploma.
7. De (omhakken bijv.nw.) ___________ bomen (worden v.t.) door de auto vervoerd.
8. De man (ergeren t.t.) __________ zich steeds aan zijn buren.
9. Opa en oma (zijn v.t.) ________ erg blij met de (vergroten bijv.nw.) foto van hun kleinkind.
10. De fotograaf (vergroten v.t.) _________ de foto van de kleinkinderen.