10 juni Werkwoordspelling vervolg

10 juni Werkwoordspelling
Mavo 2 periode 5 
week 36  1e les (10 juni)


1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with text slides.

Items in this lesson

10 juni Werkwoordspelling
Mavo 2 periode 5 
week 36  1e les (10 juni)


Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Welkom 
plattegrond:
timer
3:00

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Planning
Lezen: Wojtek H.16
Agenda en huiswerk
Startopdracht
Werkwoordspelling vervolg
~pauze~
Zelfstandig oefenen /
verder fictieopdracht (zie SOM)
Afsluiting


timer
10:00

Slide 3 - Slide

This item has no instructions









Volgende les: 11 juni
vervolg werkwoordspelling



 Huiswerk 11 juni:
* Maak oefening 3: 10 zinnen  ww-spelling


18 juni: SO Werkwoordspelling
24 juni: PO Schrijfopdracht Wojtek inleveren.

 VOOR IN DE AGENDA: 

Slide 4 - Slide

Ik ga nog een gedicht voordragen.
Dat gaan jullie over een paar weken ook doen.
Ik heb nu het gedicht 'Vuilniszakken van Viktor Vroomkoning' gekozen. 
Ik heb het gedichtje gekozen, omdat ik het eind verrassend vond. 
Huiswerk check✓
1. Als ik hem was (besteden v.t.) ____________ ik mijn geld beter.  Ik besteedde
2. De (aanbranden bijv.nw.) _____________ pap was niet te eten. aangebrande (vd bijv.gebruikt)
3. Wij (vinden v.t.) _____________ dat Ali aardig (opknappen v.t.) ___________. Wij vonden/ opknapte
4. De jongen (hoesten v.t.) __________ veel te veel. De jongen hoestte
5. De vieze lucht (verspreiden v.t.) __________ zich over de stad. De vieze lucht verspreidde 
6. De minister was (verhinderen volt.dw.) ___________ de vergadering bij te wonen. verhinderd (vd)
7. Ik (korten v.t.) ___________ de tijd met een kruiswoordpuzzel. Ik kortte
8. De secretaresse (verbinden v.t.) ___________ me met de directeur. De secretaresse verbond
9. Onze poes (drinken t.t.) _________ graag (verdunnen bijv.nw.) _________ melk. Onze poes drinkt
     verdunde melk (vd bijv.gebruikt)
10. Als je goed (beschouwen t.t.) ___________, is hij verkeerd bezig. Je beschouwt


Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Startopdracht
Vertel elkaar in een paar zinnen wat je in het weekend hebt gedaan.
Schrijf samen één zin van elkaar in je schrift. 
Onderstreep de persoonsvorm en het bijvoeglijk naamwoord. 
Kijk samen na of je het goed hebt geschreven (denk aan het stappenplan).

Slide 6 - Slide

1. maart
2. dinsdag
3. blad (van een boom)
4. bn van plastic
5. bn van lekker 
6. mv van brief
7. mv van gans
8. verkleinwoord van koning
9. verkleinwoord van pink
10. verkleinwoord van worm
Doel cursus 7  spelling werkwoorden



  •  Je kan werkwoorden op de juiste manier spellen: 
persoonsvorm tegenwoordige tijd
persoonsvorm verleden tijd
voltooid deelwoord 

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

werkwoordspelling
de persoonsvorm: doe de tijdsproef. 
het onderwerp: doe de getalsproef. 

Volg het ww-schema: 

*het voltooid deelwoord 
als bijvoeglijk naamwoord 
schrijf je zo kort mogelijk! 

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

werkwoordspelling stappen
  1. Lees de zin. 
  2. Is het woord wat je in moet vullen de p.v. of het voltooid deelwoord? 
  3. Persoonsvorm: bepaal in welke tijd. Denk dan aan het schema.          Voltooid deelwoord: maak het langer in de verleden tijd of gebruik de letters van het 't ex-fokschaap (zit tie daarin? dan een t) 

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Inoefenen
1. Oefening 2: lees de zin.  
2. Wat moet je invullen: een pv of een vd? 
3a. persoonsvorm: t.t. of v.t. ? 
3b. voltooid deelwoord: noem het hele werkwoord, noem de stam, maak het vd langer en kies de juiste eindletter. 

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Oefening 2 
1. Dit eten (zijn v.t.) ________ te sterk (kruiden volt.dw.) _____________.
2. Vader (maken v.t.) ________ zijn (verstoppen bijv.nw.) __________ pijp schoon.
3. De (aanvaarden bijv.nw.) bouwopdracht is nog niet (uitvoeren volt.dw.) ________.
4. De verzekering (vergoeden v.t.) de (aanrichten bijv.nw.) _________ schade.
5. De (bevriezen bijv.nw.) _________ leiding (worden v.t.) _______ door de loodgieter (ontdooien volt.dw.) ________.
6. De bommen (verwoesten v.t.) _________ de hele streek.
7. De hond (redden t.t.) ________ het te water (raken bijv.nw.) _________ meisje.
8. Ik (branden t.t.) ________ van verlangen om op reis te gaan.
9. De (poten bijv.nw.) _________ aardappelen zijn allemaal (bevriezen volt.dw.) ________.
10. Wie (durven t.t.) _________ durft over deze sloot te springen?

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

timer
5:00

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Aan het werk
Maak de oefening 2 en 3 van de werkbladen.
Je schrijft de antwoorden in je schrift. 
Schrijf bij de persoonsvorm ook het onderwerp op. 

Klaar? Online opdrachten 7.11 en 7.12
timer
15:00

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Afsluiting
Check de doelen bij jezelf: 
  1. Je kan de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijde goed schrijven. 
  2. Je kan het voltooid deelwoord goed schrijven. 

Volgende les: 

vervolg werkwoordspelling
timer
5:00

Slide 14 - Slide

This item has no instructions