Week 20 Les 41 - publiek en medium

NEDERLANDS
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with text slides.

Items in this lesson

NEDERLANDS

Slide 1 - Slide

Schrijfvaardigheid
Publiek & medium

Slide 2 - Slide

Publiek
Als je schrijft, heb je altijd een publiek
De vraag voor wie je schrijft, is bepalend voor de vraag wat je schrijft. 

  • Wie is je lezer? Man, vrouw, beroep, leeftijd, relatie met jouzelf?
  • Wat wil jij hem (of haar) vertellen en waarom?
  • Waarom leest hij jouw tekst? Waar is hij naar op zoek? Wat wil hij weten? 
  • Welk taalgebruik past bij hem? Formeel of informeel? 
  • Welke voorkennis heeft mijn publiek over het onderwerp?


Slide 3 - Slide

Publiek
Eerst nagaan: voor wie schijf ik iets?


= bepalend voor de manier waarop je schrijft!

Slide 4 - Slide

Verplaats je in publiek
  Wie is de lezer?
  Wat wil je hem vertellen?
  Waarom leest hij jouw tekst?
  Welk taalgebruik is passend?

Slide 5 - Slide

Hoeveel weet het publiek?


-->  hoeveelheid uitleg en context


Slide 6 - Slide

Wat wil ik bereiken? Wat is het tekstdoel?


--> informeren, overtuigen, amuseren, overhalen...

Slide 7 - Slide

Medium
=  ‘middel om boodschappen over te dragen’



 geprinte media:
 kranten, flyers, tijdschriften


  


Slide 8 - Slide

Medium
online media:
traditioneel: website, e-mail
sociale media: Instagram, WhatsApp, Facebook

 buitenmedia:
 posters, billboards, luchtreclame

Slide 9 - Slide

Medium
Welke kies je?

- eigen kenmerken
- tijd en reden van gebruik
- tekst samen met beeld
- eigen spelregels (minder strikt bij sociale media)

Slide 10 - Slide

Elk medium heeft zijn eigen kenmerken die van invloed zijn op je tekst.

Slide 11 - Slide

Medium
Een medium is letterlijk 'een middel om boodschappen over te dragen'. 





Slide 12 - Slide