Omnia College - NE klas 1 BB/KB blok 5 gramm

ow - pv - wwg
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

ow - pv - wwg

Slide 1 - Slide

zinsdelen:
De persoonsvorm  :   het eerste ww in de zin, je kan het                                                                  veranderen ( mev, ev, vt, tt)              
Het werkwoordelijk gezegde:  ALLE werkwoorden uit de zin.
Het onderwerp:                   Het deel van de zin wat bij de                                                                         persoonvorm hoort (WIE / WAT + wwg?)                                    

Slide 2 - Slide

voorbeeld
Morgenochtend      /  gaat          /  het zwembadsluiten.
  (wanneer?)     (wat gebeurt er?)     (wat?)             (wat gebeurt er?)

pv = gaat
wwg = gaat sluiten
ow = het zwembad

Slide 3 - Slide

Sleep de juiste vraag naar het zinsdeel:
Onze hond   wil graag   lekkere snoepjes   uit mijn hand    eten.
Onze hond = 
wil = 
graag = 
lekkere snoepjes = 
uit mijn hand = 
eten = 
wie ?
wat ?
wat gebeurt er ?
hoe ?
wat gebeurt er ?
waar ?

Slide 4 - Drag question

Onze hond wil graag lekkere snoepjes uit mijn hand eten.

wat is de peroonsvorm?
A
onze hond
B
wil
C
uit mijn hand
D
eten

Slide 5 - Quiz

Onze hond wil graag lekkere snoepjes uit mijn hand eten.

wat is het onderwerp?
A
onze hond
B
wil
C
uit mijn hand
D
eten

Slide 6 - Quiz

Onze hond wil graag lekkere snoepjes uit mijn hand eten.

wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
onze hond
B
wil
C
eten
D
wil eten

Slide 7 - Quiz

In de zomervakantie gaan mijn broer en ik verhuizen.
Wat is de persoonsvorm?
A
in de zomervakantie
B
gaan
C
mijn broer en ik
D
verhuizen

Slide 8 - Quiz

In de zomervakantie gaan mijn broer en ik verhuizen.
Wat is het onderwerp?
A
zomervakantie
B
mijn broer
C
mijn broer en ik
D
verhuizen

Slide 9 - Quiz

In de zomervakantie gaan mijn broer en ik verhuizen.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
gaan
B
mijn broer en ik
C
gaan verhuizen
D
ik

Slide 10 - Quiz