• What is LessonUp
  • Search
  • Channels
‹Return to search

Grammatica woordsoorten

Woordsoorten van a tot z
Leerjaar 1

1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Woordsoorten van a tot z
Leerjaar 1

Slide 1 - Slide

Woordsoorten die je moet kennen:
  • lidwoorden
  • werkwoorden: zelfstandig, hulpwerkwoord
  • zelfstandige naamwoorden
  • bijvoeglijk naamwoord
  • bezittelijk voornaamwoord

Slide 2 - Slide

Welke lidwoorden ken je?

Slide 3 - Open question

Lidwoorden
- De woorden DE, HET en EEn zijn lidwoorden. 
- Ze staan voor zelfstandig naamwoorden: 
De kast
Een snoepje
Het paard

Slide 4 - Slide

Geef een voorbeeld
van een
Zelfstandig naamwoord

Slide 5 - Mind map

Slide 6 - Video

Wat is een werkwoord?

Slide 7 - Open question

Werkwoord (ww)
- Een werkwoord is iets wat je doet of iets dat gebeurt.
- Bijv. fietsen (kun je doen) of regenen (iets dat gebeurt).
- Onthoud: een ww kun je vervoegen, dat betekent dat het verandert als je er ik, hij, wij voor zet.
- Als je de tijd van een zin verandert, verandert het ww.

Slide 8 - Slide

Het zelfstandig werkwoord (zww)
- Het zelfstandig werkwoord is het belangrijkste werkwoord in een zin en geeft altijd een handeling (actie) aan. 
- Het zelfstandig werkwoord is voor de betekenis van een zin onmisbaar. Als je het weg zou laten in een zin, blijft een zin over die niet te begrijpen is.


Slide 9 - Slide

Het hulpwerkwoord (hww)
- Hulpwerkwoorden staan nooit in hun ééntje in een zin!
- Ze komen dus alleen voor als er twee of meer werkwoorden in de zin staan.
- Hulpwerkwoorden bieden 'hulp' aan het zelfstandig werkwoord of het koppelwerkwoord: Ik loop, ik heb gelopen
- In een zin kunnen meerdere hulpwerkwoorden voorkomen.

Slide 10 - Slide

Ik ga mijn moeder helpen.
ga =
A
hww
B
zww

Slide 11 - Quiz

Hij heeft een banaan gegeten.
gegeten =
A
hww
B
zww

Slide 12 - Quiz

Ze is knettergek.
is =
A
hww
B
zww

Slide 13 - Quiz

Ze is knettergek geworden.
is =
A
hww
B
zww

Slide 14 - Quiz

Ze is knettergek geworden.
geworden=
A
hww
B
zww

Slide 15 - Quiz

Welk bijvoeglijk
naamwoord
past bij jou?

Slide 16 - Mind map

Het bijvoeglijk naamwoord (bn)
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een  zelfstandig naamwoord.

Voorbeelden:
de rode auto -->  rode zegt iets over auto en is dus bn.
de auto is rood --> rood zegt auto en is dus bn.

Slide 17 - Slide

Waar is mijn mooie, rode, geweldig zachte, fijne avondjurk gebleven?
Noem de bijvoeglijk naamwoorden:

Slide 18 - Open question

Maak een zin met een bezittelijk voornaamwoord

Slide 19 - Open question

Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)
Het bezittelijk voornaamwoord staat bijna altijd voor een zelfstandig naamwoord. Het zelfstandig naamwoord is dan van iemand.



Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Ze kamt haar haar voor haar.
haar 1 =
A
bezittelijk vnw
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 22 - Quiz

Ze kamt haar haar voor haar.
haar 2 =
A
bezittelijk vnw
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 23 - Quiz

Heeft jouw moeder jou dat nooit verteld?
jouw =
A
bezittelijk vnw
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 24 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

Woordsoorten =
A
zn
B
ww
C
bn
D
lw

Slide 25 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

lastig =
A
zn
B
ww
C
bn
D
lw

Slide 26 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
prijs =
A
vz
B
zn
C
bn
D
lw

Slide 27 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
gewonnen =
A
vz
B
zww
C
hww
D
lw

Slide 28 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
heeft =
A
vz
B
zww
C
hww
D
lw

Slide 29 - Quiz

Welk woord is een bijvoeglijk naamwoord?

'Judith trok een vragend gezicht.'
A
vragend
B
trok
C
gezicht
D
Judith

Slide 30 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
heeft =
A
hww
B
zn
C
bn
D
zww

Slide 31 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
gewonnen =
A
hww
B
zn
C
bn
D
zww

Slide 32 - Quiz


A
persoonlijk vnw
B
bezittelijk vnw
C
werkwoord
D
lidwoord

Slide 33 - Quiz

Het roken heeft hij nooit gedaan.
roken =
A
hww
B
zww
C
znw
D
bijv.nw

Slide 34 - Quiz

Haar moeder heeft nooit van zwemmen gehouden.
zwemmen =
A
hww
B
zww
C
znw
D
bijv.nw

Slide 35 - Quiz

Waarom mag jij zijn zus niet spreken?
zijn =
A
hww
B
zww
C
bez.vnw
D
bijv.nw

Slide 36 - Quiz

Waarom mag jij zijn zus niet spreken?
zus =
A
hww
B
zelfst.nw
C
bez.vnw
D
bijv.nw

Slide 37 - Quiz

More lessons like this

Grammatica woordsoorten leerjaar 2

April 2023 - Lesson with 38 slides
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

woordsoorten 1 mavo

January 2021 - Lesson with 31 slides
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Grammatica woordsoorten leerjaar 3

March 2022 - Lesson with 31 slides
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

HS 5 Grammatica woordsoorten

March 2020 - Lesson with 39 slides
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

TW2-grammatica -woordsoorten-herhaling (met theorie!)

March 2023 - Lesson with 32 slides
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

Grammatica woordsoorten leerjaar 2

March 2021 - Lesson with 49 slides
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

Grammatica woordsoorten deel 1

October 2023 - Lesson with 21 slides
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1-3

woordsoorten Ole en Florian

March 2021 - Lesson with 44 slides
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
LessonUp
TermsPrivacy StatementCookie StatementContact
English

Our Cookies

We use cookies to improve your user experience and offer you personalized content. By using Lessonup you agree to our cookie policy.

Change settings