Communicatie

Wat is non-verbale communicatie?
A
Communiceren door te spreken.
B
Communiceren door niet te praten
C
Communiceren door te knikken
D
Communiceren met je houding en gebaren
1 / 24
next
Slide 1: Quiz
CommunicatieMBOStudiejaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Wat is non-verbale communicatie?
A
Communiceren door te spreken.
B
Communiceren door niet te praten
C
Communiceren door te knikken
D
Communiceren met je houding en gebaren

Slide 1 - Quiz

Wat is verbale communicatie?
A
communiceren met gebaren
B
communiceren met woorden
C
communiceren met symbolen
D
communiceren met lichaamstaal

Slide 2 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met inhoudsniveau van de communicatie?
A
De inhoud van de boodschap
B
Het beïnvloeden van de zender
C
Het doel van de communicatie
D
Hoe de zender de boodschap ontvangt

Slide 3 - Quiz

Relatieniveau binnen de communicatie. Wat is juist?
A
Gaat over tegen wie je iets zegt
B
Gaat over wie je iets zegt
C
Gaat over wat je zegt
D
Gaat over hoe je iets zegt

Slide 4 - Quiz



Lichaamstaal
A
Alle gedachtes in jouw hoofd
B
Alles wat jij zegt met je lichaam, zonder woorden
C
Alles wat je tegen iemand zegt in een gesprek.
D
Een heel sterk persoon

Slide 5 - Quiz

Wat is het verschil tussen luisteren en horen?

Slide 6 - Open question

Wat is een interpretatie?
A
Wat je van iemand vind?
B
Manier waarop je iets doet?
C
Betekenis die je geeft aan wat een ander (tegen je) zegt

Slide 7 - Quiz

wat is een goede luisterhouding?

Slide 8 - Mind map

Wat is zelfreflectie?
A
nadenken over jezelf
B
nadenken over een ander
C
jezelf beoordelen
D
feedback geven

Slide 9 - Quiz

Feedback =
A
kritiek geven
B
iemand versieren
C
een tip geven
D
een compliment geven

Slide 10 - Quiz

Wat is een kenmerk van een alledaags gesprek?
A
Je hoeft je niet voor te bereiden
B
Je moet je goed voorbereiden
C
Het gesprek heeft een formeel karakter
D
je kunt gemakkelijk op een ander thema over gaan

Slide 11 - Quiz

Een informeel gesprek is een alledaags gesprek
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quiz

Praten over alledaagse dingen heeft eigenlijk geen functie in een gesprek.

A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Wat is een formeel gesprek?
A
Dat is een gesprek met bijv. vrienden.
B
Dat is een gesprek waarbij je je netjes en zakelijk gedraagt.

Slide 14 - Quiz

Een formeel gesprek is
A
Teamoverleg
B
Gesprek tijdens dagelijkse zorg
C
Gesprek met een collega tijdens lunchpauze
D
cliënten bespreking

Slide 15 - Quiz

Wat is observeren?
A
Bewust en onbewust alles om je heen bekijken
B
Bewust en doelgericht kijken naar gedrag
C
Onbewust kijken naar iemand

Slide 16 - Quiz

intieme zone
A
0-45 cm
B
360-750 cm
C
120-360 cm
D
45-120 cm

Slide 17 - Quiz

Welk voorbeeld vindt plaats in de intieme zone?
A
Een cliënt helpen bij het aankleden.
B
Een druk kind tot stilte manen door het even aan te raken.
C
Elkaar aankijken tijdens overleg met collega's.
D
Samen aan een kleine tafel zitten tijdens scholingsbijeenkomsten.

Slide 18 - Quiz

Wanneer spreek je over de persoonlijke zone?
A
0-45 cm
B
45-120 cm
C
120-360 cm
D
360 of meer

Slide 19 - Quiz

Welk voorbeeld vindt plaats in de persoonlijke zone?
A
De persoonlijke verzorging van baby’s en peuters.
B
Een oudere die om steun vraagt een schouderklopje geven.
C
Cliënten de hand schudden bij binnenkomst of vertrek.
D
Samen aan een kleine tafel zitten tijdens scholingsbijeenkomsten.

Slide 20 - Quiz

Sociale zone
A
360-750 cm
B
45-120 cm
C
0-45 cm
D
120-360 cm

Slide 21 - Quiz

Welk voorbeeld vindt plaats in de sociale zone?
A
Even de hand van een cliënt vastpakken.
B
Een druk kind tot stilte manen door het even aan te raken
C
Elkaar aankijken tijdens overleg met collega's.
D
De persoonlijke verzorging van cliënten.

Slide 22 - Quiz

Publieke zone
A
0-45 cm
B
120-360 cm
C
360-750 cm
D
45-120 cm

Slide 23 - Quiz

Welk voorbeeld vindt plaats in de publieke zone?
A
Een scholingsbijeenkomst.
B
Een druk kind tot stilte manen door het even aan te raken
C
Iemand die troost nodig heeft een schouderklopje geven.
D
De persoonlijke verzorging van cliënten.

Slide 24 - Quiz