A1 les 10

les 10
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NT2MBOVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 5Studiejaar 2

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

les 10

Slide 1 - Slide



Hoe gaat het met je?
 Check in

Slide 2 - Slide

Lesplan
1. check in
2. mini dictee
3. Spreekoefening het weer
4. Spreekoefening a1
5. Grammatica eerste, tweede , derde
6. Spreekoefening Dilemma op dinsdag
7. niet en geen

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Link

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Link

Slide 9 - Link

GEEN = 0 van iets
Je gebruikt "geen" als je zegt dat je iets niet hebt of iets niet is.
Het hoort bij dingen (zelfstandig naamwoorden).

📌 Voorbeelden:
Ik heb geen auto. (0 auto's)
Hij drinkt geen koffie. (0 koffie)
Wij hebben geen kinderen. (0 kinderen)

🟡 Let op: Je gebruikt "geen" als er anders "een" zou staan:
Ik heb een hond. → Ik heb geen hond.

Slide 10 - Slide

NIET = niet zo / niet doen
Je gebruikt "niet" als je een werkwoord, bijvoeglijk naamwoord of plaats ontkent.

📌 Voorbeelden:
Ik werk niet. (ik doe het niet)
Zij is niet moe. (ze is anders)
Wij wonen niet in Amsterdam. (andere plaats)
Hij loopt niet snel. (manier)

🟡 "Niet" komt vaak achteraan de zin of voor wat je wilt ontkennen.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Link

Slide 14 - Slide

Wat heb je geleerd?
- Wat vond je van de les?
- Wat wil je volgende week leren?

Slide 15 - Slide