Week 40 Nederlands 1HM H.3 spelling en H. 1 lezen herhalen

Nederlands 1HM week 40
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with text slides.

Items in this lesson

Nederlands 1HM week 40

Slide 1 - Slide

Nederlands 1HM week 40

Slide 2 - Slide

Nieuwe week & nieuwe taak

Slide 3 - Slide

Afspraken in de les

Algemene afspraken m.b.t. corona!


  • Je hebt je spullen op orde. Je hebt bij je: Nieuw Nederlands, een schrift, een leesboek, een agenda en pen/papier.
  • Spullen niet op orde: BV op Magister. Dit geldt ook voor je agenda!
  • Huiswerk niet op orde: HV op magister (ook als je huiswerk voor een deel af is).
  • Mobiele telefoons => afspraken met de docent.
  • Twee keer waarschuwen moet voldoende zijn! Zo niet, na de les bij de docent melden en dan maken we een afspraak hoe het in het vervolg beter kan in de les.

Slide 4 - Slide

Week 40  - 28 september t/m 
2 oktober 2020

  • Herhaling werken met weekplanners. Uitleg basis, de Brug en uitdaging. Computer: thuis.
  • Nakijken weektaak.
  • Maken opdrachten spelling hoofdstuk 3: meervouden op -en
  • Extra oefenen lezen hoofdstuk 1.
  • Oefentoets lezen hoofdstuk 1 maken 

Slide 5 - Slide

Kies een boek voor je opdracht!

Slide 6 - Slide

Lees nu 10 minuten in je leesboek. Dat doe je natuurlijk elke dag 

Slide 7 - Slide

Leerdoelen
Deze week leer je:

  • hoe je meervouden op -en, -ee en -ie correct moet spellen
  • hoe je het onderwerp van een tekst moet bepalen.

Slide 8 - Slide

Herhaling vorige les

Slide 9 - Slide

Nakijken weektaak
Controleer zelf je weektaak. 

De antwoorden staan aan het eind van de les.

Slide 10 - Slide

Uitleg theorie
Op de volgende dia volgt uitleg over je leerdoelen voor deze week.

Slide 11 - Slide

Meervouden op -en (bladzijde 94)
Veel zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud op -en:
feest → feesten; uitnodiging → uitnodigingen; verjaardag → verjaardagen


Zo maak je een meervoud op -en
Zet -en achter het enkelvoud: taart → taarten; fooi → fooien; merk → merken

Soms moet je ook:
de laatste letter verdubbelen: vlag → vlaggen; blik → blikken; bel → bellen
een a, e, o of u weglaten: jaar → jaren; steen → stenen; boot → boten
een -f veranderen in een -v-: schijf → schijven
een -s veranderen in een -z-: muis → muizen

Slide 12 - Slide

Meervouden op -ee en -ie(bladzijde 94)
Zo maak je het meervoud van woorden op -ee en -ie
1 Als het enkelvoud eindigt op -ee, maak je het meervoud met -ën:
– idee → ideeën; fee → feeën; trofee → trofeeën

2 Als het enkelvoud eindigt op -ie, maak je het meervoud met -ën of met -n. Dit is afhankelijk van de klemtoon:

als de klemtoon op -ie valt, dan voeg je -ën toe: theorie → theorieën
als de klemtoon op een andere lettergreep valt, dan krijgt de laatste e een trema en voeg je alleen -n toe: olie → oliën

Slide 13 - Slide

Het onderwerp van een tekst bepalen (bladzijde 12)
Zo vind je het onderwerp van een tekst
1. Bekijk de tekst:
Kijk naar de titel.
Kijk naar de illustraties (plaatjes, foto’s, lijstjes, rijtjes of schema’s).
Kijk naar eventuele tussenkopjes (de ‘titels’ van tekstgedeeltes).
Let op anders gedrukte woorden (vet, cursief, GROOT of gekleurd).
2. Lees de eerste alinea; soms is die vetgedrukt.
3. Geef antwoord op de vraag: waarover gaat deze tekst?

Slide 14 - Slide

Nieuw Nederlands online
  • https://nieuwnederlands.digitaal.noordhoff.nl/plp#/book/91e5b276-5b20-492f-8794-cefa2c29863f/chapter/ca129581-0b6d-4bd0-a738-716fbd548d13/paragraph/9760a0ec-3454-409f-9cfc-ad1b5e92495a/lesson/998cbd05-2dcc-4c2d-af6b-299cbbf80e90

  • https://nieuwnederlands.digitaal.noordhoff.nl/plp#/book/60ee5d24-7840-45e6-b299-ffd3fa553dae/chapter/203d7b91-260e-4072-ba3c-2514882daa4c/paragraph/3d6c2969-d07e-4ded-90a7-59fc7e9824d9/lesson/5ce3357f-edec-4118-ab28-aa8e6b5ff41f

  • Als je de filmpjes nogmaals wilt bekijken kan dat op Nieuw Nederlands online. Let op: op je mobiel zal dat waarschijnlijk niet lukken.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Maken

Basis spelling
Startopdracht en opdracht
1, 2, 4 en 5  
bladzijde 94/95

Lezen 
Extra oefenen


Extra oefenen spelling
Opdracht 1 bladzijde 258


Uitdaging spelling
Opdracht 3 op bladzijde 95



Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Evaluatie
Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald?

Weet je...

  • hoe je woorden in het meervoud correct moet spellen?

  • hoe je het onderwerp van een tekst vindt?

Slide 19 - Slide

Nakijken weektaak
Aan het eind van de lesweek kijken we samen naar je weektaak.

De week daarna controleer je je zelf je gemaakte oefeningen.

Slide 20 - Slide

Maken

Basis spelling
Startopdracht en opdracht
1 t/m 5  
bladzijde 66/67

Basis lezen 
Opdracht
4 op bladzijde 15


Extra oefenen spelling
Opdracht 3 en 4 bladzijde 261
Extra oefenen lezen
Opracht 2 bladzijde 237

Uitdaging spelling
Opdracht 6 op bladzijde 67

Uitdaging lezen
Opdracht 5 op bladzijde 16


Slide 21 - Slide

Spelling startopdracht en opdracht 1 bladzijde 66
Zin a gaat over nu (de zin is in de tegenwoordige tijd geschreven) en zin b gaat over een situatie in het verleden (de zin is in de verleden tijd geschreven).
Het antwoord op het raadsel is: iedereen, want een berg kan niet springen.


Slide 22 - Slide

Spelling startopdracht en opdracht 1 bladzijde 66
Infinitief                       Verleden tijd enkelvoud                  Verleden tijd meervoud
acteren                        acteerde                                                  acteerden
beslissen                    besliste                                                    beslisten
bloeden                       bloedde                                                   bloedden
grijnzen                       grijnsde                                                   grijnsden
groeien                        groeide                                                   groeiden
haasten                       haastte                                                    haastten
koppen                        kopte                                                        kopten
kuchen                        kuchte                                                      kuchten
proeven                      proefde                                                    proefden
schminken                schminkte                                              schminkten
spelen                          speelde                                                   speelden
surfen surfte surften

Slide 23 - Slide

Opdracht 3 bladzijde 67
1 Door een defecte wekker miste ik bijna de bus naar school.
2 Na het rokerige feestje luchtte Jantien haar kamer.
3 De agenten bevrijdden het jankende hondje uit de snikhete auto.
4 Geduldig wachtten de klanten in een lange rij voor de kassa.
5 Bestelde die snackverslaafde zojuist vier frikandellen tegelijk?
6 De NS-omroepster meldde een vertraging van vijf minuten.
7 Romeo beminde Julia in het diepste geheim.
8 Door een val van de trap verwondde Monika haar elleboog.


Slide 24 - Slide

Opdracht 4 bladzijde 67
1 balokken – balokte
2 belaven – belaafde
3 brunzen – brunsde
4 fluffen – flufte
5 kranden – krandde
6 plochen – plochte
7 spraxen – spraxte
8 vergossen – vergoste
9 zwoften – zwoftte

Slide 25 - Slide

Opdracht 5 bladzijde 67
1 Hansje Brinker dichtte vroeger met zijn vinger een gaatje in de dijk.
2 Mijn neefje van zeven gelooft nu al niet meer in Sinterklaas.
3 In 2015 sprintte Dafne in 21,63 seconden naar het goud op de 200 meter.
4 Die auteur publiceert volgende week zijn eerste thriller.
5 Met één klik vergrootte Chiel zojuist de foto op zijn beeldscherm.
6 Uit welk kasteel ontsnapte Hugo de Groot in 1621 in een boekenkist?
7 Sara mixt / mixte bloem, melk en eieren tot een luchtig pannenkoekenbeslag.
8 In het vroegere Wilde Westen pleegden de Daltons menige bankroof.


Slide 26 - Slide

Opdracht 6 bladzijde 67
1 a De toeristen vergaapten zich aan de pracht en praal van het keizerlijke paleis.
b Die zanger promootte zijn nieuwe cd door steeds maar weer de titel te noemen.
c Het publiek applaudisseerde luid toen de band een toegift beloofde.
d Sjinkie domineerde bijna elke shorttrackwedstrijd en onderstreepte daarmee zijn topvorm.
e Mijn zusje oogstte veel lof met haar zelfgemaakte chocoladetaartjes.
f Wij vreesden voor bonje met de buren, toen onze honden hun rozentuin ruïneerden.
2 eigen antwoord, bijvoorbeeld:
beloven – Chris beloofde de rector voortaan op tijd op school te komen.
roddelen – Gisteren in de pauze roddelden Ellis en Petra over iemand uit 1c.
spellen – Op verzoek van de ambtenaar spelde Katarzyna Wojtkiewicz haar voor- en achternaam.

Slide 27 - Slide

Spelling opdracht 3 op bladzijde 261
1 schaatsen
5 luisteren
6 aaien
8 plakken
De eerste letters vormen samen het woord slap.


Slide 28 - Slide

Spelling opdracht 4 op bladzijde 261
wiebelen
wassen
gebruiken
rennen
rusten
schreeuwen
trommelen
verdwalen

Slide 29 - Slide

Spelling opdracht 4 op bladzijde 261
jij/je / hij / zij/ze / het / u
(ik-vorm + -de of -te)
(wiebel + -de =) wiebelde
(was + -te =) waste
(gebruik + -te) = gebruikte
(ren + -de) = rende
(rust + -te) = rustte
(schreeuw + -de) = schreeuwde
(trommel + -de) = trommelde
(verdwaal + -de) = verdwaalde

Slide 30 - Slide

Spelling opdracht 4 op bladzijde 261
wij/we / jullie / zij/ze
ik-vorm + -den of -ten
(wiebel + -den =) wiebelden
(was + -ten =) wasten
(gebruik + -ten) = gebruikten
(ren + -den) = renden
(rust + -ten) = rustten
(schreeuw + -den) = schreeuwden
(trommel + -den) = trommelden
(verdwaal + -den) = verdwaalden

Slide 31 - Slide

Weektaak 40 afgerond

Slide 32 - Slide