1.3 homogeen heterogeen soorten mengsels

1.3 Zuivere stoffen en mengsels
1 / 22
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

1.3 Zuivere stoffen en mengsels

Slide 1 - Slide

homogeen en heterogeen mengsel

Homogeen = volkomen gelijkmatig gemengd op deeltjes niveau. (helder). Oplossingen zijn homogeen. Mengsel in 1 fase

Heterogeen = (soms onzichtbare) stukjes,    klontjes. (troebel) Emulsies en suspensies. Het mengsel bestaat uit 2 fases.

Slide 2 - Slide

Mengsel: homogeen-heterogeen

Slide 3 - Slide

Oplossingen:
Oplossingen zijn soms gekleurd
Ze zien altijd helder uit!  Dit komt doordat de stoffen oplossen.
Je kunt ze op drie manieren maken:
  • Een vloeistof en een vaste stof (bijv. water en suiker).
  • Een vloeistof en een vloeistof (bijv. water en alcohol).
  • Een vloeistof en een gas (bijv. water en zuurstof).

Slide 4 - Slide

Suspensies:
Ze zien er altijd troebel en gekleurd uit. 
Dit komt doordat een beetje of veel vaste stof er in zweeft.
Je maakt een suspensie door:
  • een vloeistof te mengen met 
       vaste stof die niet oplost 
      in de vloeistof (bijv. krijt en water)

Slide 5 - Slide

Emulsies:
Ze zien er altijd troebel en gekleurd uit.
Dit komt doordat er kleine druppels van een andere vloeistof in zweven. Deze druppels kunnen niet oplossen.
Je maakt een emulsie door:
  • 2 vloeistoffen te mengen die niet oplossen in elkaar           (bijv. olie en water)

Slide 6 - Slide

Nevel:
Een nevel bestaat uit kleine druppeltjes vloeistof die zweven in een gas.  Als deze kleine druppels water zijn en in de lucht zweven noemen we dat mist.

Slide 7 - Slide

Rook:
Rook bestaat uit kleine vaste deeltjes die zweven in een gas.

Slide 8 - Slide

Schuim:
Een schuim bestaat uit een gas dat gevangen is.
Je maakt schuim door gas te vangen
  • in een vloeistof 
  • in een vaste stof

Slide 9 - Slide

Hoe ziet een oplossing uit?
A
altijd kleurloos en helder
B
altijd kleurloos en troebel
C
altijd gekleurd en troebel
D
soms gekleurd en altijd helder

Slide 10 - Quiz

Een emulsie is altijd ( 1 ) en ( 2) gekleurd
A
1 = troebel 2 =soms
B
1 = troebel 2 = altijd
C
1 = helder 2 = altijd
D
1 = helder 2 = soms

Slide 11 - Quiz

Een nevel bestaat uit:
A
gas en een vloeistof
B
lucht en een vloeistof
C
lucht en een vaste stof
D
lucht en een gas

Slide 12 - Quiz

Een mengsel van suiker en water is een (1) en een mengsel van olie en water is een (2).
A
1 = suspensie 2 = emulsie
B
1 = oplossing 2 = nevel
C
1 = oplossing 2 = emulsie
D
1 = nevel 2 = oplossing

Slide 13 - Quiz

Gas -> Vloeibaar?
A
verdampen
B
sublimeren
C
condenseren
D
stollen

Slide 14 - Quiz

van vast naar gas?
A
rijpen
B
sublimeren
C
verdampen
D
condenseren

Slide 15 - Quiz

Wat gebeurt er met moleculen in verschillende fases?
A
Ze smelten of bevriezen.
B
Deze worden groter of kleiner.
C
Er gebeurt niets mee.
D
Deze gaan verder uit elkaar of dichter bij elkaar zitten.

Slide 16 - Quiz

Hoe heet faseverandering van gas naar vloeibaar?
A
Rijpen
B
Sublimeren
C
Condenseren
D
Stollen

Slide 17 - Quiz

Zuivere stof of mengsel?
A
Zuivere stof
B
Mengsel

Slide 18 - Quiz

Een zuivere stof heeft een
A
kookpunt
B
Kooktraject

Slide 19 - Quiz

Is goud een zuivere stof?
A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quiz

Wat is een zuivere stof
A
een stof die bestaat uit allemaal dezelfde moleculen
B
een heldere stof
C
een schone stof
D
een stof zonder (lucht)vervuiling en andere milieu verontreiniging

Slide 21 - Quiz

Is melk een zuivere stof?
A
Ja
B
Nee

Slide 22 - Quiz