De Verlichting (inclusief terugblik)

Verlichting en terugblik
(les sluit aan bij TvG 6.1/6.2 en 6.3)
1 / 21
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Verlichting en terugblik
(les sluit aan bij TvG 6.1/6.2 en 6.3)

Slide 1 - Slide

Vraag 5:
Hoe ging het met de “gewone mensen in Frankrijk? Hoe kwam dat?
A
Goed, de “gewone mensen” in Frankrijk konden zelfs op het paleis komen eten als ze in of rond Parijs woonden.
B
Slecht, de “gewone mensen” in Frankrijk kregen wel een uitkering van Lodewijk XIV(14de), maar het was lang niet genoeg om alles te betalen.
C
Goed, de “gewone mensen” in Frankrijk hadden genoeg te eten en hadden een redelijk huis om in te wonen.
D
Slecht, de “gewone mensen” in Frankrijk moesten hoge belastingen betalen en een hoge pacht om het land waarop ze leefden te mogen bewerken.

Slide 2 - Quiz

De "gewone mensen"(derde stand) hadden het heel erg slecht. Dit komt door de hoge pacht van het land waar ze op woonden of die ze bewerkten en de hoge belasting die ze aan de koning van Frankrijk moesten betalen. (Plaatje zien jullie dat de 1e en 2e stand rusten op de 3e stand).
De derde stand leefde grotendels in armoede en leden honger. Lodewijk XVI deed niets aan deze armoede. Hij bleef maar dure feesten organiseren en hele dure oorlogen voeren. Hij had Frankrijk daarmee bijna in een faillissement getrokken.

Slide 3 - Slide

Vraag 6:
Wat wordt er met de Wetenschappelijke Revolutie bedoeld?
A
Een periode in de geschiedenis waarin er ontzettend veel nieuwe wetenschappelijke uitvindingen worden gedaan aan de hand van rationeel denken.
B
Een periode in de geschiedenis waarin wetenschap wordt omarmd door de kerk en de paus.
C
Een periode in de geschiedenis waarin de mensen een revolutie beginnen om de wetenschap te stoppen.

Slide 4 - Quiz

In de tijd van de Wetenschappelijke Revolutie zijn er ontzettend veel nieuwe uitvindingen gedaan. Dit was mogelijk, omdat er veel geld werd uitgegeven door bijvoorbeeld koningen, zoals Lodewijk XIV, om wetenschappelijk onderzoek te doen
Op de afbeelding hiernaast zien jullie Colbert(minister van finaniciën in Frankrijk onder Lodewijk XIV) die de leden van de Koninklijke Academie van Wetenschappen presenteert aan Lodewijk XIV in 1667. 
Uitvinders en natuurwetenschappers uit de Wetenschappelijke Revolutie zoals Christiaan Huygens en Isaac Newton slaagden er steeds beter in om de natuur te doorgronden. Hun manier van denken leidde tot het ontstaan van het rationalisme.

Slide 5 - Slide

Vraag 7:
Wat betekent rationalisme? Het rationalisme is…
A
een denkwijze waarin men meer hun ratio(verstand) gingen gebruiken in plaats van het geloof te vertrouwen.
B
een denkwijze waarin men geloofde wat de kerk hun vertelde en de wetenschap naast hun neer legden.
C
een denkwijze waarin men uit ging van de ratio(verstand) van de Paus.

Slide 6 - Quiz

Het rationalisme is een denkwijze waarin  de rede(verstand gebruiken) de enige of voornaamste bron van kennis is. De Bijbel werd niet meer direct gezien als de waarheid. En zo nam men niet meer zonder meer aan wat de Kerk zei. Wetenschappers gingen zelf nadenken over verschijnselen die ze vervolgens onderzochten. Maar dat wil niet zeggen dat ze niet meer in God geloofden. 


Slide 7 - Slide



AAn het einde van deze les kennen jullie de ideeën van 4 filosofen die een belangrijke rol speelden in de Verlichting.“Jullie weten aan het einde van de les aan de hand de ideeën van 4 filosofen en/of wetenschappers uit te leggen wat er zich heeft afgespeeld tijdens de Verlichting.”
Leerdoel:

Slide 8 - Slide

Om de stof voor jullie zo gestructureerd mogelijk te houden gaan we die nieuwe ideeën ook aan de hand van deze aspecten behandelen. 

In de 18e eeuw werd er voortgebouwd op de ideeën van de Wetenschappelijke Revolutie. Dankzij het rationele denken kwamen er nieuwe ideeën over sociale verhoudingen, de politiek, de economie en over de rol van godsdienst in de samenleving.

Slide 9 - Slide

Sociale verhoudingen en John Locke:
John Locke (1632-1704) 
- Eerste die opschreef dat het absolutisme                            onacceptabel is als je logisch nadenkt. 
- Ieder mens bij de geboorte gelijke rechten.
- Koning moet rekening houden met het volk.
- Bevolking moet wetten gehoorzamen. 
- Maakt koning slechte wetten en streeft niet                    belangen van volk na? --> Dan mag je in opstand              komen.  



Slide 10 - Slide

Frankrijk:
- Lodewijk XIV
- Locke ziet absolute macht vergroot worden 
Engeland:
- Omgekeerde in Engeland
- Koning Karel I
- Luisterde niet naar het parlement
 - Werd opgepakt en onthoofd
- Burgeroorlog als gevolg
- Tijd geen koning
- Engelsen wilden toch weer een koning
- Locke betrokken bij zoektocht
- Koning die wel luisterde naar parlement
- Nederlandse stadshouder Willem III werd      koning van Engeland.
- Maar wet beperkte de macht van de koning
- Constitutionele monarchie 

Slide 11 - Slide

Politiek, Charles Montesquieu en Jean-Jacques Rousseau:
- Charles de Secondat(1689-1755), baron van Montesquieu
- Adelijke komaf, positie in het Parlement (het an Bordeaux.
Dacht na over goede verdeling van de               macht
- Kritiek op Franse samenleving in zijn Roman
   waarin twee Perzen door Europa reizen 
- Schrijven alle opmerkelijke dingen op (absolutisme bijvoorbeeld).
- Vele edelen ijdele nietsnutten
- Kritiek op de absolute macht koning

Slide 12 - Slide

- Later Montesquieu anderhalf jaar in Engeland
- Besturdeerde daar wetten.
- Wilde weten hoe de macht van de         Engelse koning beperkt werd.
- Ontwierp daarna de leer van de"Trias Politica" of "scheiding der machten" .
Drie machten:
1. Wetgevende macht: Deze macht heeft het recht om wetten in te voeren of af te keuren. (Tweede Kamer)
2. Uitvoerende macht: Deze macht zorgt ervoor dat wetten worden uitgevoerd
(o.a. premier Rutte).
3. Rechtsprekende macht: Deze macht controleert of de wetten worden nageleefd. (Hogegerechtshof)
- De drie machten mogen nooit in handen van één persoon komen.
- "Dan is alles verloren"


Slide 13 - Slide

- Macht is gevaarlijk
- Moet altijd worden begrensd
- Elke macht controleert voordurend 
  en houd de andere machten in bedwang.
- Niemand mag bang worden van macht staat
- Iedereen zou in vrijheid moeten kunnen leven en        werken en leven
- Macht moet liggen bij het volk

Slide 14 - Slide

Jean- Jacques Rousseau:
- Jean- Jacques Rousseau(1712-1778)
- Kritiek op politiek
- Landen moeten bestuurd worden door de algemene wil
  van het volk.
- Dit doormiddel van een "Sociaal contract"                                  (maatschappelijk verdrag) tussen volk en bestuur.
- Iedereen is gelijk(gelijke rechten)
- Maar het individu moet zich aanpassen aan de algemene    wil (als de algemene wil iets anders is dan de wil van het        individu)


Slide 15 - Slide

Economie en Adam Smith:
- Adam Smith(1723-1790)
- Bekendste econoom uit de 18e eeuw
- Grondlegger klassiek liberalisme
- Schreef boek "The wealth of nations"
- Betoog dat de overheid zo min mogelijk met de handel      en nijverheid moet bemoeien
- Anders wordt het mechanisme van vraag en aanbod                verstoord
- Je moet vrijheid hebben om met je verstand te kunnen          beslissen over je eigen belangen in de economie."
- Overheid moet de markt zijn werk laten doen ("Laissez          Faire")
- Een “onzichtbare hand” houd namelijk alles in de                     economie in evenwicht. 

Slide 16 - Slide

Godsdienst en Voltaire
- Voltaire (1694-1778)
- Geloofscriticus 
- Ging verder met de ideeën van Montesquieu 
- Verondersteld dat God de aarde heeft geschapen, maar zich niet meer met het leven op aarde bemoeid(Deïsme)
- "God was de horlogemaker die de wereld in gang heeft gezet en zich daarna niet meer met de aarde bemoeid."
Pruisen(Duitsland):
- Voltaire enkele jaren te gast bij koning Frederik van Pruisen
- Bracht enkele verlichtingsidealen in de praktijk tijdens zijn regeringsperiode
- "Alles voor het volk, niets door het volk"
- Verlicht absolutist 
- Absolute macht blijft, maar er wordt meer voor het volk gedaan.
 

- Catharina de Grote van Rusland en zelfs de Franse koningen brachten verlichtingsidealen door in hun regering, maar behielden hun absolute macht

Slide 17 - Slide

Welke naam hoort bij welk schilderij? 
Sleep de schilderij met de filosoof erop naar                           de naam van deze filosoof.

Slide 18 - Slide

Voltaire
Jean-Jacqeus
Rousseau
Adam Smith
John Locke
Charles Montesquieu

Slide 19 - Drag question

Welke uitspraken passen bij welke verlichters? 
        Sleep de tekst naar de afbeelding van de             persoon die het gezegd zou kunnen hebben.

Slide 20 - Slide

"Mensen zijn van nature goed, maar moeten wel goed worden opgevoed en onderwezen tot “redelijkheid”, dan zullen veel mistan-den verdwijnen."     
"De overheid mag zich niet met de  economie bemoeien, want je moet vrijheid  hebben om met je verstand te kunnen beslissen over je eigen belangen in de economie."
"Er moet een gemeensch-appelijke karakter van de staat komen, die doormiddel van een “sociaal contract” tussen het volk en de bestuurder(s) georganiseerd moet worden."
"In de politiek zijn er drie machten aanwezig( de rechtelijke, de uitvoerende en wetgevende macht) die gescheiden van elkaar moeten worden uitgevoerd om zo machts-misbruik te voorkomen.
"God is een horlogemaker die de wereld in gang heeft gezet en zich daarna niet meer met de aarde bemoeid."

Slide 21 - Drag question