Trappen van vergelijking hoofdstuk 5 Formuleren

Trappen van vergelijking
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Trappen van vergelijking

Slide 1 - Slide

Theorie

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

De overtreffende trap
Zet achter het woord -st:
– Noor is het dapperst.
– Het zwembad is het diepst.

Als het woord op een -s eindigt: alleen -t.
– Tom is het boost.


Slide 4 - Slide

De overtreffende trap

Een woord dat op -st of -sch eindigt, krijgt geen -st erachter. 

Je gebruikt dan het woord meest.
Chantal was het meest verrast.

Slide 5 - Slide

Uitzonderingen

Afwijkende vergrotende en overtreffende trappen zijn: 

goed - beter -best
graag - liever - liefst
veel - meer - meest
weinig - minder - minst

Slide 6 - Slide

Als en dan?
Je gebruikt als bij een stellende trap.
Ik vind voetbal net zo leuk als basketbal.
Mijn broertje is even dapper als ik.


Je gebruikt dan bij een vergrotende trap.
Ik vind volleybal leuker dan voetbal.
Ik ben dapperder dan mijn moeder.

Slide 7 - Slide

Ik of mij?
Hij is groter dan ik/mij.
dan ik

  Mijn hamster heeft jou vaker gebeten dan ik/mij.
dan mij


Slide 8 - Slide

Deze trui vind ik mooi/mooier als/dan die.

A
mooi/als
B
mooier/als
C
mooi/dan
D
mooier/dan

Slide 9 - Quiz

Boontjes vind ik net zo lekker/lekkerder als/dan doperwten.

A
lekker/als
B
lekker/dan
C
lekkerder/als
D
lekkerder/dan

Slide 10 - Quiz

Onze televisie is even groot/groter als/dan jullie televisie.

A
groot/als
B
groot/dan
C
groter/als
D
groter/dan

Slide 11 - Quiz

Mijn scooter rijdt snel/sneller als/dan die van jou.

A
snel/als
B
snel/dan
C
sneller/als
D
sneller/dan

Slide 12 - Quiz

groot is:
A
stellende trap
B
vergrotende trap
C
overtreffende trap

Slide 13 - Quiz

Mooist is:
A
stellende trap
B
vergrotende trap
C
overtreffende trap

Slide 14 - Quiz

Liever is:
A
stellende trap
B
vergrotende trap
C
overtreffende trap

Slide 15 - Quiz