21 mrt: herhaling les 20, 21, 22

Welkom havo 1A!

1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 1 min

Items in this lesson

Welkom havo 1A!

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Op tafel:
- laptop en log in op LessonUp
- Kern
- map
- pen

Welkom havo 1A
timer
3:30
Ga zitten volgens de plattegrond. 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Vandaag donderdag 21 maart
Oefenen met zinsdelen (les 20, 21, 22)
  • Eerst klassikaal 
  • Dan zelfstandig

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Mededeling
Lesstof PTO-3:
 
Les 20 t/m 28. 
Dus les 33 niet meer. 
Woensdag 3 april

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Op welke drie manieren vind je de persoonsvorm?

Slide 5 - Mind map

This item has no instructions

Persoonsvorm
Je herkent de persoonsvorm op 3 manieren
  • Door de zin van tijd te veranderen
De man fietst door de straat > de man fietste door de straat. 

  • Door het onderwerp van getal te veranderen (meervoud/enkelvoud)
De kat likt haar jonkies schoon. > De katten likken hun jonkies schoon.

  • Door de zin vragend te maken / locatie te veranderen
Het water wordt gekookt. > Wordt het water gekookt?

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Hoe vind je het onderwerp van een zin?

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

Leg uit wat het werkwoordelijk gezegde is.
timer
1:00

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Rekenkundig ontleden
Persoonsvorm ✓
Onderwerp ✓
(werkwoordelijk) gezegde ✓
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp


Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Hoe vind je het lijdend voorwerp? 
wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp
Wie of wat
+
wwg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld 1: Lijdend voorwerp
De jongens spelen een potje Catan. 
Stel de vraag: wie/wat + wwgz + onderwerp?
  • Wie/wat spelen de jongens?
  • Antwoord: een potje Catan

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Wat is het lijdend voorwerp. Stel jezelf de goede vraag!
De kinderen geven oma bloemen.

Slide 12 - Mind map

gebruikt in les 21 mrt
lijdend voorwerp
Mijn iPad
heb
ik
het tweede uur
aan Joey
uitgeleend.

Slide 13 - Drag question

gebruikt in les 21 mrt
Een lijdend voorwerp ...
A
... kan WEL met een voorzetsel beginnen.
B
... begint NIET met een voorzetsel.

Slide 14 - Quiz

gebruikt in les 21 mrt
Wat kan GEEN lijdend voorwerp zijn?
A
De kat met het gebroken pootje
B
de pan met tomatensoep
C
in de tuin van de buren
D
wij

Slide 15 - Quiz

gebruikt in les 21 mrt
Hoe vind je het 
meewerkend voorwerp? 
aan of voor wie/wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp  
aan of voor wie of wat
+
gezegde
+
meewerkend voorwerp
onderwerp
=
+
lijdend voorwerp

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Hoe vind je het 
meewerkend voorwerp? 
aan of voor wie/wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp  
aan of voor wie of wat
+
gezegde
+
meewerkend voorwerp
onderwerp
=
+
lijdend voorwerp
Staat er geen aan of voor in de zin, denk dat er dan bij. 

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld 1: meewerkend voorwerp
De vrouw zette koffie voor haar vriendin.
Stel de vraag: aan of voor wie/wat + gezegde + onderwerp + lijdend vw?
  • aan of voor wie/wat zette de vrouw koffie?
  • Antwoord: voor haar vriendin

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Wat is in de volgende zin het meewerkend voorwerp?
De postbezorger overhandigde de klant de bestelling
A
De postbezorger
B
De klant
C
De bestelling
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 19 - Quiz

gebruikt in les 21 mrt
Wat is het meewerkend voorwerp?
De verdwaalde toerist vroeg de weg aan de politie.
A
de verdwaalde toerist
B
aan de politie
C
vroeg
D
de weg

Slide 20 - Quiz

gebruikt in les 21 mrt
Wat is het meewerkend voorwerp?
'De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.'
A
De jongen
B
een liefdesbrief
C
aan zijn vriendin
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 21 - Quiz

gebruikt in les 21 mrt
Rekenkundig ontleden
Persoonsvorm ✓
Onderwerp ✓
(werkwoordelijk) gezegde ✓
Lijdend voorwerp ✓
Meewerkend voorwerp ✓


Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Nu oefenen met alle zinsdelen!

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Wat is de persoonsvorm in:
De zorgen gaven de vrouw hoofdpijn.
timer
0:30

Slide 24 - Open question

This item has no instructions

Persoonsvorm
  • De zorgen gaven de vrouw hoofdpijn.
  • pv = Maak een vragende zin, wat staat vooraan?
  • Gaven de zorgen de vrouw hoofdpijn?
  • Gaven

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Wat is de onderwerp in:
De zorgen gaven de vrouw hoofdpijn.
timer
0:30

Slide 26 - Open question

This item has no instructions

Onderwerp
  • De zorgen gaven de vrouw hoofdpijn.
  • ow = wie of wat + persoonsvorm
  • wie of wat gaven? 
  • de zorgen

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Wat is de gezegde in:
De zorgen gaven de vrouw hoofdpijn.
timer
0:30

Slide 28 - Open question

This item has no instructions

Gezegde 
  • De zorgen gaven de vrouw hoofdpijn.
  • gez = alle werkwoorden uit de zin
  • gaven
  • In dit geval is de persoonsvorm hetzelfde als het gezegde, maar dat hoeft niet

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Wat is de lijdend voorwerp in:
De zorgen gaven de vrouw hoofdpijn.
timer
0:30

Slide 30 - Open question

This item has no instructions

Lijdend voorwerp
  • De zorgen gaven de vrouw hoofdpijn.
  • lv = wie/wat + gezegde + onderwerp
  • wie/wat + gaven + de zorgen
  • hoofdpijn

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Wat is de meewerkend voorwerp in:
De zorgen gaven de vrouw hoofdpijn.
timer
0:30

Slide 32 - Open question

This item has no instructions

Meewerkend voorwerp
  • De zorgen gaven de vrouw hoofdpijn.
  • mv = aan/voor wie/wat+ gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
  • aan/voor wie/wat gaven de zorgen hoofdpijn?
  • de vrouw

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Zelf nog meer oefenen
Maak opdracht 1 t/m 4.
Maak steeds a,b,c,d.
Wil je meer oefenen? Maak ook e en f.
Neem je antwoorden maandag mee.

Slide 34 - Slide

This item has no instructions