Unité 4 - Grammaire I (aller + futur proche)

B1G le 7 février 2020
1 / 12
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

B1G le 7 février 2020

Slide 1 - Slide

Lesdoel: aan het einde van de les...
- weet ik de betekenis en de vormen van het werkwoord aller
- kan ik een toekomende tijd maken  

Slide 2 - Slide

Le programme:
1. Corriger ex. 4,5,6
2. Aantekening werkwoord aller
3. Au travail!

Slide 3 - Slide

Welke onregelmatige werkwoorden ken ik al (+ vertaling)?

Slide 4 - Open question

Unité 4: het werkwoord aller 
Het werkwoord aller = gaan, is net zoals avoir en être een onregelmatig werkwoord. 

Je                vais         = ik ga
Tu                vas          = jij gaat
Il/elle/on   va            = hij/zij/men gaat
Nous          allons     = wij gaan 
Vous           allez        = jullie gaan/ u gaat
Ils/elles     vont         = zij gaan

Slide 5 - Slide

Unité 4: de futur proche - toekomende tijd 
De futur proche gebruik je om te vertellen wat je in de toekomst gaat doen (toekomst van VANDAAG). 

Hoe maak ik de futur proche?
Vorm van het werkwoord aller + heel werkwoord 

BV: Ik ga vanmiddag zwemmen
Cet après-midi, je vais nager

Slide 6 - Slide

Marie gaat
A
Marie vas
B
Marie va

Slide 7 - Quiz

Jullie gaan
A
Nous allons
B
Vous allez

Slide 8 - Quiz

Zet de zin in een toekomende tijd:
Les élèves (faire) les devoirs

Slide 9 - Open question

Zet de zin in een toekomende tijd
Tu (acheter) un nouveau jean?

Slide 10 - Open question

Slide 11 - Video

Les devoirs: le 10 février 
Faire: ex. 8A t/m C
Apprendre: apprendre 1+2 + werkwoord aller

Slide 12 - Slide