19-05 Grammar: Articles+ Like and As

1 / 33
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

  • Do  a roll call (aanwezigheid)

  • Go through Grammar 16 & 17
    on the Articles & Like and As
  • Do some examples together
  • Do # 11, 12 & 13
     Check answers

  •  Homework & Exit Ticket



Today, we are going to:
workb. 32-33
textb.   89

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

By the end of this lesson, you...

... know what articles are and how/when (not) to use them

... know when to use like and when to use as when comparing things


Slide 4 - Slide


Welk van de onderstaande woorden zijn 'articles'?
A
de, het, een
B
at, to
C
the, a
D
at, the, as

Slide 5 - Quiz


Wat betekenen 'like' en 'as ?
A
Net leuk
B
Als
C
Toen
D
Net als

Slide 6 - Quiz

Articles: The & A / An
We kennen in het Nederlands drie lidwoorden: de, het & een.


In het Engels zijn er twee lidwoorden: the & a/an.
Deze les focussen we op het gebruik van the.

Slide 7 - Slide

The wordt niet gebruikt bij
  1. Jaargetijden
  2. Maaltijden
  3. Leden van een groep
  4. Both, All en Most
  5. Titels, of wanneer iemand de enige is in zijn/haar funtie 
  6. Aardrijkskundige plekken (Landen, plaatsnamen, etc)
  7. Vaste uitdrukkingen 
The wordt wel gebruikt
  1. Als het gaat over iets specifieks of bijzonders.
  2. Als het gaat over een groep als geheel.
  3. Als een (plaats)naam zelf
    een lidwoord bevat.
  4. In sommige vast uitdrukkingen (Let op: betekenis kan veranderen)

Slide 8 - Slide

His flight is due to arrive at.....Heathrow Airport.
A
x
B
the

Slide 9 - Quiz

I liked ........ restaurant we went to last week.
A
x
B
the

Slide 10 - Quiz

LIKE / AS

Like en as worden gebruikt om een vergelijking te maken tussen mensen of dingen. 

Slide 11 - Slide

LIKE
Like wordt gebruikt om iets te zeggen over zelfstandig naamwoorden en persoonlijke voornaamwoorden.

Dit betekent dat je like gebruikt om iets te zeggen over:
- Hoe een persoon of ding iets doet.
- Hoe een persoon of ding eruit ziet.


Slide 12 - Slide

AS
As gebruik je voor bijzinnen en in combinatie met voorzetsels.

Dit betekent dat je as gebruikt om iets te zeggen over:
- Waarvoor iets gebruikt wordt.
- Het beroep dat iemand beoefent.
- De tijd waarin iets gebeurt.

Slide 13 - Slide

For example
It fits like a glove.
(hoe een ding iets doet)
She is acting like a queen.
(hoe een persoon iets doet)

As in the past, I am going to France. (voorzetsel: in)
I work as a teacher at an elementary school. (beroep: teacher)

Slide 14 - Slide


He cooks ______ a chef.
A
like
B
as

Slide 15 - Quiz

He is working ______ a supervisor.
A
like
B
as

Slide 16 - Quiz

Open workbook p.32-33
 Do #11, 12, 13
 Open workbook p. 32-33
texbook p. 89

Slide 17 - Slide

My favourite holiday was my trip to _____ New Zealand.
A
x
B
the

Slide 18 - Quiz

.........cube houses in Rotterdam are visited regularly by tourists.
A
x
B
the

Slide 19 - Quiz

It's hot so I'm going to .......Scheveningen.
A
x
B
the

Slide 20 - Quiz

They went to Wales by.........bus.
A
x
B
the

Slide 21 - Quiz

My best friend comes from .......Netherlands
A
x
B
the

Slide 22 - Quiz

I like........food in general.
A
x
B
the

Slide 23 - Quiz

He speaks ____ a native speaker.
A
Like
B
As

Slide 24 - Quiz

He seems smart ____ a fox.
A
Like
B
As

Slide 25 - Quiz

My friend thinks ____ I do.
A
Like
B
As

Slide 26 - Quiz

Please don't use my plate ____ an ashtray.
A
Like
B
As

Slide 27 - Quiz

____ a parent, please let me tell you...
A
Like
B
As

Slide 28 - Quiz

I look ____ my father.
A
Like
B
As

Slide 29 - Quiz

1 –
2 –
3 –
4 –
5 –
6 –
7 the
8 the
1 like
2 as
3 as
4 like
5 like
6 As
7 like
8 as
9 As
10 as
1 –
2 –
3 like
4 –
5 like
6 as
7 As
8 –
9 –
10 the
# 11
# 13
# 12

Slide 30 - Slide

Grab your planners!
For next lesson: Learn Vocabulary D

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide