Herhalingles 1 periode 2

Bedrijfseconomie 
Herhalingslessen periode 2

1 / 23
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 2

This lesson contains 23 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Bedrijfseconomie 
Herhalingslessen periode 2

Slide 1 - Slide

Directe en indirecte kosten
  • Directe kosten: Staan direct met het product in verband
  • Indirecte kosten: Kosten die te maken hebben met de onderneming in het algemeen.

Slide 2 - Slide

Vaste- en variabele kosten
  • Vaste kosten (overhead kosten): Kosten van de onderneming in het algemeen. Zijn onveranderlijk en staan los van het aantal geproduceerde producten.                             bv. Huurkosten, personeelskosten of afschrijvingskosten
  • Variabele kosten: Staan direct met het product in verband. Afhankelijk van het aantal producten dat je produceert/inkoopt. bv. grondstofkosten

Slide 3 - Slide

Betekenis standaard kostprijs
Hoeveel kost het om een product te kunnen maken.
  • Als de standaardkostprijs € 7,- is, kost het dus € 7,- per product om het te produceren.
  • Deze standaard kostprijs van € 7,- zou je kunnen vergelijken met de netto inkoopprijs, als je het product niet zelf had gemaakt, maar ingekocht had.
  • Bovenop deze standaard kostprijs komt een (bruto) winst gezet en vervolgens verkocht.

Slide 4 - Slide

6.11 Bedrijfseconomische begrippen: standaard kostprijs
  • Standaard kostprijs: de prijs die het kost om een product te maken.
  • Constante kosten (C): Kosten die constant blijven als de productie wijzigt.
  • Variabele kosten (V): Kosten die veranderen als de productie wijzigt.
  • Normale productie(N): gemiddelde productie die normaal gehaald wordt
  • Werkelijke productie(W): werkelijk verwachte productie komende periode.
  • Variabele kosten per product zijn vaak bekend (V/W)
  • Standaard kostprijs: = C/N + V/W


Slide 5 - Slide

Voorbeeld Standaardkostprijs

Contante kosten (C) zijn bepaald op € 400.000,-
Normale productie(N) is berekend op 80.000 stuks.
De variabel kosten per stuk (per product) bedragen € 2,-. Dit is dus al V/W!
Standaard kostprijs = C/N + V/W = 
€400.000 / 80.000 + 2,- = 5,- + 2,- = € 7,-


Slide 6 - Slide

Overcapaciteit
Rationele capaciteit: bedrijfseconomisch noodzakelijke (verstandige) capaciteit.
Overcapaciteit: Alle capaciteit die een onderneming boven de normale bezetting heeft. 


Slide 7 - Slide

Rationele Overcapaciteit
5 redenen waarom een bedrijf verantwoorde overcapaciteit heeft.
  • 1. seizoensinvloeden 
  • 2. reserve vanwege onderhoud en reparatie
  • 3. ondeelbaarheid
  • 4. Aanloopperiode 
  • 5. Conjunctuur

Slide 8 - Slide

Irrationele Overcapaciteit
Alles tussen de rationele capaciteit en de maximale of technische capaciteit.

De constante kosten van de irrationele overcapaciteit kun je niet doorbereken aan de klant.

Slide 9 - Slide

Break - even omzet en afzet 
Break-even: Een onderneming heeft precies evenveel kosten als opbrengsten.


Ze hebben geen winst en geen verlies

Slide 10 - Slide

Break- even afzet & capaciteit
Break-even-afzet=             CM             
                              Gem VP  - 
                          

CM = constante kosten van de maximale capaciteit
Gem VP = De vkp/ bij meerdere vkp's neem je het gemiddelde
V = Variabele kosten
W = Werkelijke productie

Slide 11 - Slide

Break- even afzet & capaciteit
Gem VP = De verkoopprijs/ bij meerdere verkoopprijzen neem je het gemiddelde

Gem VP = (vkp 1 x afzet 1) + (vkp 2 x afzet 2) etc.
                                   afzet 1 + afzet 2 etc
 

Slide 12 - Slide

Break- even afzet & capaciteit
Break-even-OMZET = Break - even afzet x Gem vp
                          

Slide 13 - Slide

Verkoopresultaat
Opbrengst verkopen                      Afzet x gem VP
- standaardkosten                             Afzet x  standaardkostprijs
Verkoopresultaat (omzet)

Slide 14 - Slide

Indexcijfers
De afzet zal 5% hoger zijn dan afgelopen jaar = 105% 
Dus afzet vermenigvuldigen met 1,05

De afzet zal dalen met 3% = 97%
Dus afzet vermenigvuldigen met 0,97

100% IS ALTIJD 1,00

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Voorbeeld 1 hypotheekrenteberekening

Hypothecaire lening (o/g) (opgenomen geld)
Grootte lening € 3.000.000,-
Rentepercentage 6%
Aflossingsvrij

Bereken de jaarlijkse rente kosten.





Slide 17 - Slide

Voorbeeld 1 hypotheekrenteberekening

Hypothecaire lening (o/g) (opgenomen geld)
Grootte lening € 3.000.000,-
Rentepercentage 6%
Aflossingsvrij

Jaarlijkse rentekosten
Rentekosten = 0,06 x 3.000.000,- = € 180.000,- per jaar.
Aan het einde van de looptijd in een keer terug te betalen (af te lossen)




Slide 18 - Slide

Voorbeeld 2 hypotheekrenteberekening

Stand schuld 1 januari 2017 €200.000,-  1 april 2017 €190.000,-  en 1 oktober 2017 €180.000,- het rente percentage is 5%

Berekening rentekosten 2017




Slide 19 - Slide

Voorbeeld 2 hypotheekrenteberekening

Stand schuld 1 januari 2017 €200.000,-  1 april 2017 €190.000,-  en 1 oktober 2017 €180.000,-

Berekening rentekosten 2017
  • 0,05 x €200.000,- = €10.000 Als het een jaar lang is en geen aflossing tussendoor was
  • (€10.000 : 12) x 3 =€2.500
  • je kunt dit korter opschrijven: 
  • 3/12 x 0,05 x €200.000 = €2.500




Slide 20 - Slide

Voorbeeld 2 hypotheekrenteberekening

Stand schuld 1 januari 2017 €200.000,-  1 april 2017 €190.000,-  en 1 oktober 2017 €180.000,-

Berekening rentekosten 2017
3/12 x 0,05 x €200.000,- = €2.500,-
6/12 x 0,05 x €190.000,- = €4.750,-
3/12 x 0,05 x €180.000,- = €2.250,-
Totale verwachte financiële kosten = €9.500,-



Slide 21 - Slide

Crowdfunding
Online platvorm dat geldzoeker in contact brengt met geldaanbieders
  • Aantrekken van eigen vermogen 
  • Aantrekken van vreemd vermogen 
  • Regelen gelden via sponsoring
  • Aantrekken van gelden via donateurs
  • Voorfinanciering door voorverkoop

Slide 22 - Slide

Crowdfunding
  • Crowdfunding als vreemd vermogen: vaste looptijd en rente
  • Rente berekening blijft hetzelfde!!!!!

Slide 23 - Slide