Les 7: Werkles grammatica

Werkles vmbo-3 chapitre 2
Werkwijze:
In deze les komen de verschillende grammatica-onderdelen terug.
Je gaat eerst de uitleg lezen, daarna ga je een aantal opdrachten maken.

Stel je vragen zodra je deze hebt!

Je mag gebruik maken van de uitleg in deze LessonUp, maar je mag ook je eigen aantekeningen gebruiken.
1 / 19
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkles vmbo-3 chapitre 2
Werkwijze:
In deze les komen de verschillende grammatica-onderdelen terug.
Je gaat eerst de uitleg lezen, daarna ga je een aantal opdrachten maken.

Stel je vragen zodra je deze hebt!

Je mag gebruik maken van de uitleg in deze LessonUp, maar je mag ook je eigen aantekeningen gebruiken.

Slide 1 - Slide

Je révise:
grammaire D
In het Nederlands gebruiken we vaak verschillende voorzetsels om het een en ander aan te geven.
In het Frans doen we dat ook, maar worden de voorzetsels in combinatie met een lidwoord nog weleens anders.

Daar gaan we dit hoofdstuk mee aan de slag.

Neem de volgende slides goed over!

Slide 2 - Slide

Grammaire D
het voorzetsel à + een bepaald lidwoord
Het voorzetsel à kan in/naar/op/bij betekenen. Dit hangt altijd af van de vertaling van de zin! Soms wordt het voorzetsel en het lidwoord samengesteld tot 1 woord, soms blijft het hetzelfde.

à + le      --> au                                    Je suis au club de foot.
à + la      --> à la                                  Je vais à la mer.
à + l'       --> à l'                                   On est à l'école.
à + les    --> aux                                   Il va aux matchs.

Let op het proefwerk op een vorm van aller: je vais/tu vas/il,elle,on va/nous allons/vous allez/ils,elles vont

Slide 3 - Slide

Grammaire D
het voorzetsel de + een bepaald lidwoord
Het voorzetsel de betekent ´van´.
Soms wordt het voorzetsel en het lidwoord samengesteld tot 1 woord, soms blijft het hetzelfde.

de + le      --> du                                   C'est l'entrée du collège.
de + la      --> de la                               C'est la robe de la fille.
de + l'       --> de l'                                C'est le jeu de l'enfant..
de + les    --> des                                 C'est le chien des voisins.

Slide 4 - Slide


Vertaal het voorzetsel tussen haakjes en zet het in de juiste vorm. (van)
Tu as vu le chien _____ enfants?

Slide 5 - Open question


Vertaal het voorzetsel tussen haakjes en zet het in de juiste vorm. (in)
On est tous _____ salon.

Slide 6 - Open question


Vertaal het voorzetsel tussen haakjes en zet het in de juiste vorm. (naar)
On y va _____ plage?

Slide 7 - Open question


Vertaal het voorzetsel tussen haakjes en zet het in de juiste vorm. (van)
C'est la chambre _____ directeur.

Slide 8 - Open question

Je révise:
grammaire H
In klas 1 en 2 hebben jullie al meerdere keren regelmatige werkwoorden gezien die eindigen op -er. En in hoofdstuk 1 hebben we het gehad over werkwoorden die eindigen op -re.
Maar: er zijn ook regelmatige werkwoorden die eindigen op -ir (klein verschil..).

Net als in klas 1 en 2 krijgen jullie daarvoor een schema dat jullie kunnen/moeten volgen.

Neem de komende slides goed over!

Slide 9 - Slide

Werkwoorden op -ir:
de stam vinden
Om de stam van de werkwoorden te vinden, doe je hetzelfde als in klas 1 en 2. 
Je haalt van het werkwoord de laatste 2 letters af (-ir).

Ik gebruik in het voorbeeld het werkwoord finir (eindigen).

finir --> finir --> fin.

Slide 10 - Slide

Werkwoorden op -ir:
de uitgangen
Kijk in deze lijst van uitgangen en plak deze uitgangen vervolgens achter de stam.

je + is                                  je finis
tu + is                                  tu finis
il/elle/on + it                         il/elle/on finit

nous + issons                        nous finissons
vous + issez                          vous finissez
ils/elles + issent                     ils/elles finissent

Slide 11 - Slide

Werkwoorden op -ir:
de passé composé
Vervoeg het met het hulpwerkwoord 'avoir' en zet vervolgens een -i achter de stam.

j'ai fini
tu as fini
il/elle/on a fini

nous avons fini
vous avez fini
ils/elles ont fini

Slide 12 - Slide

Werkwoorden op -ir:
let op!
Als je het werkwoord finir kan vervoegen in beide tijden, dan kan je ook de volgende werkwoorden vervoegen. Dit gaat op dezelfde manier.
Leer dus ook deze werkwoorden voor de toets :)!

- réfléchir (nadenken)                      
- réussir (slagen)                            
- grandir (groeien)
- rougir (blozen)

Slide 13 - Slide


Zet het werkwoord in de juiste vorm. (réfléchir, présent)

Je ____ encore à la dernière question.

Slide 14 - Open question


Zet het werkwoord in de juiste vorm. (remplir, présent)

Nous ____ la questionnaire.

Slide 15 - Open question


Zet het werkwoord in de juiste vorm. (finir, passé composé)

Tu ____ _____, demande mon prof à mon copain.

Slide 16 - Open question


Zet het werkwoord in de juiste vorm. (choisir, passé composé)

Malik et Erica ____ ______ Karim Benzéma.

Slide 17 - Open question

Travailler aux exercices:
15 t/m 18 + 29 t/m 32
De regels

- Je werkt de eerste 10 minuten in stilte!
- Muziek luisteren mag met oordopjes!

- Vragen? Steek je hand op!

We ruimen onze spullen pas op, op het moment dat de docent dit zegt.
timer
10:00

Slide 18 - Slide

Les devoirs
Komende les:
- SO grammatica chapitre 2
- Voorbereiden mondeling (bron C & G)

Apprendre (leren):
- grammaire D (voorzetsel à/de + lidwoord)
- grammaire H (werkwoorden op -ir)

Slide 19 - Slide