Grammatica: naamwoordelijk of werkwoordelijk gezegde?

10 minuten lezen
timer
10:00
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

10 minuten lezen
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Huiswerk nakijken
Waar?
Bladzijde 24-27

Welke opdracht?
Opdracht 1, 2.1, 2.2, 2.3, en 3





Slide 2 - Slide

Opdracht 1
  • a wezel
  • b mol
  • c kwartel
  • d hoentje
  • e vis
  • f spin
  • g vos
  • h beer
  • i vogel
  • j hond

Slide 3 - Slide

  • 1 elkaar (bij een begroeting) drie keer kussen
 
  • 1 Jan en alleman: alle aanwezigen
  • 2 relatief: nogal; tamelijk
  • 3 recente: nieuwe
  • 4 norm: regel
  • 5 introduceren: voorstellen
  • 6 nooit ofte nimmer: helemaal nooit
  • 7 langdradige: langdurige en saaie
  • 8 kwelling: grote last
  • 9 onderhevig: gebonden
  • 10 standaard: norm; regel
  • 11 gangbaar: gewoon
  • 12 variaties: verschillen
  • 13 demonstreren: duidelijk maken; laten zien
  • 14 internationaal: op de hele wereld
  • 15 non-verbaal: niet in woorden; in gebaren
  • 16 lokale: plaatselijke

Opdracht 2

Slide 4 - Slide

Opdracht 3
  • 1 a een dijk (b) van een conditie (o)
  • b een draak (b) van een film (o)
  • c een kalf (b) van een hond (o)
  • d een kast (b) van een huis (o)
  • e een kwal (b) van een vent (o)
  • f een reus (b) van een kerel (o)
  • g een schat (b) van een meid (o)
  • h een wolk (b) van een baby (o)

Slide 5 - Slide

Grammatica
werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?

Slide 6 - Slide

Lesdoelen


Ik weet wat het werkwoordelijk gezegde is

Ik weet wat het naamwoordelijk gezegde is

Ik kan in een zin het gezegde benoemen

Slide 7 - Slide

Werkwoordelijk gezegde

Alle werkwoorden uit de zin

(pv + andere werkwoorden)


Bijvoorbeeld:

Mevrouw de Jong heeft gisteren een pizza gegeten

wg = heeft (pv) + gegeten (andere werkwoorden)

Slide 8 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
  • Bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel
  • Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin. Een van deze werkwoorden is een vorm van een koppelwerkwoord
  • Het naamwoordelijk deel koppelt een eigenschap aan het onderwerp

Slide 9 - Slide

Koppelwerkwoorden

zijn, worden, heten, blijven, schijnen, lijken, blijken, dunken en voorkomen.


Alleen met een koppelwerkwoord kan er een naamwoordelijk gezegde in de zin staan

Slide 10 - Slide

Hij loopt een rondje.
Onderwerp doet iets.
Hij is ziek.
Onderwerp is iets.

Slide 11 - Slide

Hij maakt een vlog in de achtbaan.
Onderwerp doet iets.
Hij is een vlogger.
Onderwerp is iets.

Slide 12 - Slide

Het onderwerp doet iets

= werkwoordelijk gezegde


Het onderwerp is iets

= naamwoordelijk gezegde

Slide 13 - Slide

De baby wordt groot.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 14 - Quiz

Het jongentje loopt naar school.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 15 - Quiz

Mijn vriend wordt leraar.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 16 - Quiz

Mijn zus is vervelend.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 17 - Quiz

Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quiz

Zijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 19 - Quiz

De druk op de werknemers is de laatste jaren flink toegenomen.
A
werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 20 - Quiz

Is Piet de graffiti van de muur aan het verwijderen?
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 21 - Quiz

Noem het werkwoordelijk gezegde:
Is Piet de graffiti van de muur aan het verwijderen?

Slide 22 - Open question

Een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een lijdend voorwerp.
Juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quiz

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin:
De afwas blijft vervelend.
A
blijft
B
de afwas blijft
C
de afwas blijft vervelend
D
blijft vervelend

Slide 24 - Quiz

Huiswerk 
Waar? 
Bladzijde 88-89

Welke opdracht?
Opdracht 1 tot en met 3

Is dit huiswerk voor de volgende keer?
Nee, voor volgende week

Wat moet ik doen als ik al klaar ben?
Je leest dan in je fictieboek



Slide 25 - Slide

Vrijdag toets spelling

Hoofdstuk 1 bladzijde 34, Leestekens. Bladzijde 36, gebiedende wijs.
Hoofdstuk 2 bladzijde 64, leenwoorden. Bladzijde 66, de vervoeging van Engelse leenwoorden.
Hoofdstuk 3 bladzijde 94, koppelteken en weglatingsstreepje. Bladzijde 96, lastige werkwoordsvormen -d of -dt.


Deze SO wordt afgenomen via Quayn in computerlokaal 55








Slide 26 - Slide