Past simple

Past simple
Verleden tijd
1 / 30
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavo, havoLeerjaar 1,2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Past simple
Verleden tijd

Slide 1 - Slide

Past simple
De past simple gebruik je om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd, en nu is afgelopen.

Vaak staan er signaalwoorden in de zin zoals yesterday, last week, two years ago, this morning

Slide 2 - Slide

regelmatige werkwoorden
Bij regelmatige werkwoorden maak je de past simple door -ed achter het woord te zetten.

  • The girls walked to school this morning.
  • We played football last week.
  • I called my grandmother last Sunday. 


Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Zet het werkwoord in de verleden tijd:

He ___(to ask) me a question.

Slide 5 - Open question

Zet het werkwoord in de verleden tijd:

My father ____(to clean) the kitchen yesterday.

Slide 6 - Open question

Zet het werkwoord in de verleden tijd:
Nobody _____(to laugh) when I fell.

Slide 7 - Open question

Als het woord eindigt op een e zetter we er alleen een d achter:
  • like --> liked
  • type --> typed

Slide 8 - Slide

Wat is de past simple van:
love

Slide 9 - Open question

Wat is de past simple van:
move

Slide 10 - Open question

Eindigt het woord op een klinker + p, dan verdubbel je de p.
  • step --> stepped
  • clap --> clapped

Slide 11 - Slide

Wat is de past simple van:
stop

Slide 12 - Open question

Wat is de past simple van:
nap

Slide 13 - Open question

Als het woord eindigt op -y veranderen we de y in een i+ed:
  • carry --> carried
  • worry --> worried

Slide 14 - Slide

Wat is de past simple van:
marry

Slide 15 - Open question

Wat is de past simple van:
cry

Slide 16 - Open question

Zet het werkwoord in de verleden tijd:
I ___(to take) the train to the beach.

Slide 17 - Open question

ontkenningen en vragen

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Iris ____(not/like) to go home.
A
didn't likes
B
didn't liked
C
didn't like

Slide 20 - Quiz

The cat ____(not/eat) all its food.
A
didn't eat
B
didn't ate
C
didn't eated

Slide 21 - Quiz

Maak een ontkennende zin in de past simple:
My friend ____(to see) her friend in the citycentre.

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Video

_____they____the bus home?
A
did takes
B
did take
C
did took

Slide 24 - Quiz

Maak een vragende zin in de past simple:
She told me the truth.

Slide 25 - Open question

Maak een vragende zin in de past simple:
We talked to your mother.

Slide 26 - Open question

to be

Slide 27 - Slide

Wat is de juiste vorm van to be in de past simple?
I _____ eight years old when we moved.
A
was
B
were
C
am
D
are

Slide 28 - Quiz

Wat is de juiste vorm van to be in de past simple?
_____ you talking to me?
A
was
B
were
C
am
D
are

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Slide