Kader 4 H5en6 NL en Internationaal

Kader 4
H5en6 NL en Internationaal
1 / 38
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Kader 4
H5en6 NL en Internationaal

Slide 1 - Slide

1. Export is
A
Het uitvoeren van binnenlandse producten
B
In eigen land producten kopen.
C
Het invoeren van buitenlandse producten
D
In eigen land producten verkopen

Slide 2 - Quiz

2. Wat is export?
A
het invoeren van goederen
B
een ander woord voor economie
C
een soort hockey
D
het uitvoeren van goederen

Slide 3 - Quiz

3. Waarom is export belangrijk ?
A
wij hebben niet alles
B
nodig voor binnenlandse bestedingen
C
veel geld mee te verdienen
D
verplichtingen

Slide 4 - Quiz

4. Voorbeelden van handelsbelemmeringen zijn (kies het meest volledige maar juiste antwoord)
A
invoertarieven, importverbod
B
inkomenssubsidies, invoertarieven en uitvoersubsidies
C
grensmuren, blokkades, douane, importverboden
D
exportsubsidie en contingentering

Slide 5 - Quiz

5. Een ander woord voor handelsbelemmeringen is
A
Protectiemaatregelen
B
Invoerverboden
C
Invoerquotums
D
Invoermaatregelen

Slide 6 - Quiz

6. Wat is een voorbeeld van handelsbelemmeringen?
A
Inkomensbelasting
B
Toeslagenbelasting
C
Subsidie
D
Invoerbelasting

Slide 7 - Quiz

7. Wat is de hoofddoelstelling van de ECB?
A
Een soepel en betrouwbaar betalingsverkeer
B
Veilig houden van spaartegoeden
C
Een hoge koers van de euro
D
Stabiele prijzen (net geen 2% inflatie)

Slide 8 - Quiz

8. Wat is geen taak van de ECB?
A
Geld uitlenen aan de eurolanden
B
omwisselen van vreemde valuta
C
eurobankbiljetten in omloop brengen
D
de inflatie bewaken

Slide 9 - Quiz

9. Wat betekent ECB?
A
Electric Card Banking
B
Europese Credit Bank
C
Europese Centrale Bakker
D
Europese Centrale Bank

Slide 10 - Quiz

10. Globalisering is:
A
De groei van mensen in steden
B
De toenemende uitwisseling van informatie en goederen wereldwijd
C
De toename van influencers op Instagram
D
De toenemende afname van mensen die in fabrieken werken in westerse landen

Slide 11 - Quiz

11. Het Inca gebied wordt momenteel beschermd, omdat het is aangetast door globalisering. Waarom?
A
door globalisering komt er steeds meer luchtvervuiling en dat tast het gebied aan.
B
globalisering zorgt ervoor dat men steeds rijker wordt, ook de Inca's
C
door globalisering kan men steeds verder en vaker op vakantie.
D
door globalisering moet men de natuur beschermen, dus ook dit gebied.

Slide 12 - Quiz

11. Wat is globalisering ?
A
Een heleboel bedrijven bij elkaar
B
Goedkope arbeid
C
Een goede infrastructuur
D
Contact tussen mensen wordt makkelijker waar ook ter wereld

Slide 13 - Quiz

Hoofdstuk 6:
12. Wat zijn ontwikkelingslanden?
A
Rijke landen
B
Arme landen
C
Alle landen in Afrika
D
Landen buiten Europa

Slide 14 - Quiz

13. Een ontwikkelingsland zal altijd een ontwikkelingsland blijven.
A
Ja dat klopt wel
B
Nee hoor, dat gaat vanzelf weg
C
Nee, door hulp van het buitenland kan dit opgelost worden
D
Nee, door een goeie regering kan dat opgelost worden

Slide 15 - Quiz

14. In een ontwikkelingsland is
A
Een hoog inkomen per hoofd vd bevolking
B
Een goede gezondheidszorg
C
Een laag inkomen per hoofd van de bevolking
D
Goede infrastructuur.

Slide 16 - Quiz

15. Wat is geen kenmerk van een ontwikkelingsland?
A
ondervoeding
B
analfabetisme
C
ongelijke inkomensverdeling
D
hoog nationaal inkomen per hoofd van de bevolking

Slide 17 - Quiz

16. Bij meer export
A
daalt de werkgelegenheid
B
stijgt de werkgelegenheid

Slide 18 - Quiz

17. Export is:
A
Alle verdiensten uit het buitenland
B
alle uitgave aan het buitenland
C
al de goederen en diensten die naar het buitenland gaan.

Slide 19 - Quiz

18. Hoe werken buffervoorraden?
A
Door het aanbod te beïnvloeden
B
Door de vraag te beïnvloeden
C
Door het aanbod én de vraag te beïnvloeden

Slide 20 - Quiz

19. Buffervoorraden zijn er om
A
prijsschommelingen tegen te gaan
B
de ruilvoet te verbeteren
C
het nationaal inkomen te verhogen
D
mislukte oogsten op te vangen

Slide 21 - Quiz

20. Waarvoor dient een buffervoorraad ook?
A
Om een onverwachte vraag op te vangen
B
Om bedorven producten te vervangen
C
Om een grootverpakking aan te kunnen bieden
D
Om de prijs laag te houden

Slide 22 - Quiz

21. Wat is een vicieuze cirkel?
A
De oorzaak van het ene probleem is een gevolg van het andere.
B
Een cirkel die doorbroken wordt.
C
Iets gebeurt en daar volgt dan een actie op in een cirkel

Slide 23 - Quiz

22. Wat is een vicieuze cirkel?
A
Een situatie waarin problemen elkaar beïnvloeden.
B
Een situatie waarin problemen elkaar niet beïnvloeden.
C
Een rondje.
D
Een economische cirkel.

Slide 24 - Quiz

23. Een vicieuze cirkel is
A
niet te doorbreken
B
te doorbreken met ontwikkelingshulp
C
iets dat vanzelf overgaat
D
een cirkel die niet helemaal rond is.

Slide 25 - Quiz

24. Wat is de ruilvoet?
A
een verslechtering of verbetering van de handel
B
de verhouding tussen de export- en de importprijs
C
een toename of afname van de buffervoorraad
D
de verhouding tussen landbouw en industrie

Slide 26 - Quiz

25. De ruilvoet is?
A
Hoeveel een land exporteert
B
Hoeveel een land importeert
C
Het totale inkomen van een land
D
Verhouding tussen export en import

Slide 27 - Quiz

26. Bereken de exportquote:

BBP
650 miljard
Export
180 miljard
Import
79 miljard
A
12,2 %
B
39,8%
C
43,9%
D
27,7%

Slide 28 - Quiz

27. de exportquote is:
A
De uitvoerwaarde
B
de uitvoerwaarde als % van net nationaal inkomen
C
de invoerwaarde
D
Geld wat binnenkomt

Slide 29 - Quiz

28. De wereldbank helpt bij
A
het verstrekken van voedsel
B
het verstrekken van leningen

Slide 30 - Quiz

29. De wereldbank is een onderdeel van?
A
de NAVO
B
de Verenigde Naties
C
de Europese Unie
D
de USA

Slide 31 - Quiz

29. Wat is GEEN structurele hulp
A
Voedsel sturen naar een land
B
Waterputten slaan/bouwen in een land
C
Een goed zorgsysteem ontwikkelen in een land.
D
Goed onderwijs ontwikkelen in een land

Slide 32 - Quiz

30. Gebonden hulp is hulp waarbij voorwaarden aan die hulp gesteld worden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 33 - Quiz

31. Welke vorm van hulp is structurele hulp?
A
voedsel sturen
B
kleding sturen
C
tenten bouwen
D
scholen bouwen

Slide 34 - Quiz



32. Wat is microkrediet?
A
Kleine geldbedragen geven aan ontwikkelingshulp
B
Kleine leningen voor kleine bedrijven
C
Kleine bedrijven opzetten in ontwikkelingslanden
D
Kleine bedrijven opkopen door multinationals

Slide 35 - Quiz

33. Een microkrediet wordt verstrekt aan:
A
ontwikkelingslanden
B
hulporganisaties
C
kleine ondernemers in ontwikkelingslanden
D
banken

Slide 36 - Quiz

34. Bij fairtrade producten:
A
krijgen boeren meer werk voor hetzelfde geld
B
krijgen boeren een eerlijke prijs voor hun producten
C
krijgen boeren vliegtickets in ruil voor hun producten
D
verdienen de supermarkten meer geld

Slide 37 - Quiz

35. Wat is fairtrade?
A
een eerlijke prijs voor producten
B
ruilhandel
C
de oogst is mislukt
D
handel in verboden producten

Slide 38 - Quiz