Trappen van vergelijking en verkleinwoorden

Trappen van vergelijking en verkleinwoorden
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Trappen van vergelijking en verkleinwoorden

Slide 1 - Slide

Inhoud van de les
Lesdoelen
Weektaak
Trappen van vergelijking & verkleinwoorden
Werken aan weektaak
Volgende les

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les kan ik de trappen van vergelijking gebruiken met als en dan.
Aan het einde van de les kan ik verkleinwoorden op de juiste manier spellen.

Slide 3 - Slide

Weektaak
 H.5  formuleren Trappen van vergelijking blz 134: maak opdr. 1 t/m 4
H.5 Verkleinwoorden blz 136:
maak opdr. 1 t/m 4
H.6 formuleren vaste voorzetsels bij werkwoorden
blz 158: maak opdr. 1 t/m 3

Slide 4 - Slide

Trappen van vergelijking

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Link

De trappen van vergelijking bestaan uit de stellende trap, vergrotende trap en de overtreffende trap.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz

ALS OF DAN?
Ik wil, anders _______ mijn broer, graag een wereldreis maken.

A
als
B
dan

Slide 8 - Quiz

ALS OF DAN?
Lisette wil niet hetzelfde kapsel _______ haar tweelingzus.
A
als
B
dan

Slide 9 - Quiz

ALS OF DAN?
Voor dit geld verwacht ik betere service _______ de vorige keer.
A
als
B
dan

Slide 10 - Quiz

ALS OF DAN?
Het regent net zo hard _______ gisteren.
A
als
B
dan

Slide 11 - Quiz

ALS OF DAN?
Fritz is drie keer zo snel _______ vorig jaar.
A
als
B
dan

Slide 12 - Quiz

Trappen van vergelijking
domst =
A
stellende trap
B
vergrotende trap
C
overtreffende trap

Slide 13 - Quiz

Trappen van vergelijking
kleinst =
A
stellende trap
B
vergrotende trap
C
overtreffende trap

Slide 14 - Quiz

Trappen van vergelijking
ruim =
A
stellende trap
B
vergrotende trap
C
overtreffende trap

Slide 15 - Quiz

Trappen van vergelijking
weinig =
A
stellende trap
B
vergrotende trap
C
overtreffende trap

Slide 16 - Quiz

Trappen van vergelijking
mooier =
A
stellende trap
B
vergrotende trap
C
overtreffende trap

Slide 17 - Quiz

Trappen van vergelijking:
vreemd - vreemder - .............
A
vreemdst
B
vreemst
C
meest vreemd

Slide 18 - Quiz

Wat is de volgorde van de trappen van vergelijking van lief?
A
lief, liefer, liefst(e)
B
liefst(e), liever, lief
C
lief, liever, liefst(e)
D
liever, lief, liefst(e)

Slide 19 - Quiz

Verkleinwoorden

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Link

Verkleinwoord van paraplu is...
A
het parapluutje
B
het paraplutje

Slide 22 - Quiz

Verkleinwoord van auto
A
autootje
B
auto'tje

Slide 23 - Quiz

Een verkleinwoord is altijd een
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
lidwoord

Slide 24 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
beweging?
A
bewegingkje
B
bewegingje
C
bewegingetje
D
beweginkje

Slide 25 - Quiz

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
kano'tje
B
kanotje
C
kanoo'tje
D
kanootje

Slide 26 - Quiz

verkleinwoorden

Wat is het verkleinwoord van baby?
A
babytje
B
babietje
C
baby'tje

Slide 27 - Quiz

Verkleinwoorden
Wat is het verkleinwoord van ski
A
skietje
B
ski'tje

Slide 28 - Quiz

Verkleinwoorden
Wat is het verkleinwoord van wc?
A
wctje
B
wc'tje

Slide 29 - Quiz

Verkleinwoorden: welke zijn juist?
A
harinkje - omaatje - cafeetje
B
haringetje - omaatje - cafeetje
C
harinkje - omaatje - cafétje
D
harinkje - oma'tje - cafétje

Slide 30 - Quiz

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van lolly?
A
lollytje
B
lollietje
C
lollyetje
D
lolly'tje

Slide 31 - Quiz

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van la?
A
laatje
B
ladetje
C
la'tje
D
latje

Slide 32 - Quiz

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van woning?
A
woningkje
B
woninkje
C
woningetje

Slide 33 - Quiz

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van tosti?
A
tostietje
B
tosti'tje
C
tostie'tje
D
tostitje

Slide 34 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
ring
A
ringtje
B
ringetje

Slide 35 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van kraam?
A
kraamtje
B
kraampje

Slide 36 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van deur?
A
Deurje
B
Deurtje
C
Deuretje
D
Deurpje

Slide 37 - Quiz

Werken aan de weektaak
Tot 9.45

Slide 38 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les kan ik de trappen van vergelijking gebruiken met als en dan.
Aan het einde van de les kan ik verkleinwoorden op de juiste manier spellen.

Slide 39 - Slide

De stof uit deze les beheers ik:
😒🙁😐🙂😃

Slide 40 - Poll

Volgende les
Vrijdag: vaste voorzetsels bij werkwoorden
Maandag: toets taalverzorging en spelling (2x)

Slide 41 - Slide