De-woorden: de fiets -> hij, hemHet-woorden: het ontbijt -> het
Meervoud: de schoenen -> ze
De fiets is kapot. Hij staat in de schuur. Ik breng hem meteen weg.
Het ontbijt staat klaar. Het staat op tafel. Ik vind het lekker.
Ik heb schoenen besteld. Ze komen morgen. Ik heb ze al betaald