This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Oefenen H4 + H2
Slide 1 - Slide
Wat is liberalisme?
Slide 2 - Open question
Wat is sociaaldemocratie?
Slide 3 - Open question
Wat is christendemocratie?
Slide 4 - Open question
Noem 2 partijen die horen bij liberalisme.
Slide 5 - Open question
Noem 2 partijen die horen bij sociaaldemocratie.
Slide 6 - Open question
Noem 2 partijen die horen bij christendemocratie.
Slide 7 - Open question
Leg uit wat populisme is.
Slide 8 - Open question
Noem twee partijen die bij het populisme passen.
Slide 9 - Open question
Welke twee hoofdtaken heeft het parlement.
Slide 10 - Open question
Wat is het recht van amendement?
Slide 11 - Open question
Wat is het recht van initiatief?
Slide 12 - Open question
Wat is politiek?
Slide 13 - Open question
Wat bedoelen we met de overheid?
Slide 14 - Open question
Wat bedoelen we met dingen die van algemeen belang zijn? Geef OOK voorbeelden.
Slide 15 - Open question
Wat bedoelen we met het begrip communicatie?
Slide 16 - Open question
Noem 3 verschillende soorten massamedia.
Slide 17 - Open question
Noem 2 online risico's die we hebben behandeld.
Slide 18 - Open question
Wat bedoelen we met beeldvorming?
Slide 19 - Open question
Wat bedoelen we met selectieve waarneming?
Slide 20 - Open question
Maken!
De afsluiting Van H2 en H4
Slide 21 - Slide
Mensen in Nederland zijn uren per dag met massamedia bezig. Wat zijn drie voorbeelden van massamedia?
Slide 22 - Open question
Twee van de jongens op de foto geven elkaar een boks.
Leg uit waarom dit communicatie is.
Geef in je uitleg een omschrijving van het begrip ‘communicatie’.
Slide 23 - Open question
Ivy stuurt een e-mail naar iedereen in haar vriendengroep. Welke vorm van communicatie is dit?
A
Communicatie zonder woorden.
B
Massacommunicatie.
C
Openbare communicatie.
D
Persoonlijke communicatie.
Slide 24 - Quiz
Sanne beweert het volgende: “Sociale media lijken leuk, maar eigenlijk zorgen ze vooral voor problemen.” Noem twee voorbeelden van online-risico’s.
Slide 25 - Open question
Welke uitspraak over traditionele media is juist?
A
Een nieuwswebsite op internet hoort bij traditionele media.
B
Tijdschriften horen bij traditionele media.
C
Traditionele media zijn interactief.
D
Radio, televisie en internet zijn traditionele media.
Slide 26 - Quiz
De overheid mag zich niet bemoeien met wat journalisten schrijven. Dit noemen we:
A
censuur
B
de Mediawet.
C
indoctrinatie.
D
persvrijheid.
Slide 27 - Quiz
Sommige berichten op internet zijn niet zo betrouwbaar, omdat:
A
feiten en meningen vaak niet gescheiden zijn.
B
online-journalisten geen idee hebben van wat er in de wereld speelt.
C
online-journalisten nooit informatie controleren.
D
veel informatie gratis is.
Slide 28 - Quiz
Wesley beweert: “Nederland is geen echte democratie, omdat de koning in de regering zit.” Leg uit waarom de bewering van Wesley onjuist is. Onderbouw je antwoord met twee argumenten.
Slide 29 - Open question
In Nederland stemmen we niet alleen voor de Tweede Kamerleden, maar ook voor de gemeenteraad. Welke uitspraak over de gemeenteraad is juist?
A
Als de burgemeester besluit dat er in de gemeente een vuurwerkverbod moet komen, dan moet de gemeenteraad dit besluit uitvoeren.
B
Als een gemeente moet beslissen over de bouw van een nieuw sportcomplex, dan neemt de gemeenteraad hierbij het uiteindelijke besluit.
C
Je kunt de gemeenteraad vergelijken met de regering.
D
Wethouders controleren de beslissingen van de gemeenteraad.
Slide 30 - Quiz
De leden van de Provinciale Staten hebben verschillende taken. Wat is een taak van de leden van de Provinciale Staten?
A
Alle burgemeesters in de provincie benoemen.
B
De commissaris van de Koning benoemen.
C
De leden van de Eerste Kamer kiezen.
D
De plannen van de provincie uitvoeren.
Slide 31 - Quiz
Iedere derde dinsdag van september is het Prinsjesdag. Leg uit wat Prinsjesdag met politiek te maken heeft.
Slide 32 - Open question
Leden van het kabinet en het parlement zijn steeds met elkaar in gesprek. Welke uitspraak hierover is juist?
A
Als een minister en Kamerleden het niet met elkaar eens zijn, dan heeft de minister uiteindelijk de meeste macht om een besluit te nemen.
B
Kamerleden moeten de ministers telkens op de hoogte houden van hun plannen.
C
Ministers hoeven geen verantwoording af te leggen aan het parlement.
D
Problemen tussen het parlement en een minister kunnen leiden tot een kabinetscrisis.
Slide 33 - Quiz
Waarom is een politicus niet tegelijkertijd minister én Tweede Kamerlid? Leg dit uit aan de hand van de taakverdeling tussen kabinet en parlement.
Slide 34 - Open question
Leg uit waarom de onderhandelingen om tot een nieuw kabinet te komen vaak lastig zijn. Gebruik in je antwoord het begrip ‘compromis’.