This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Hoofdstuk 4
Observatiemethoden Bladzijde 13
Slide 4 - Slide
Soorten observatie
1. Kwalitatief OF Kwantitatief 2. Continu OF interval 3. Participerend OF niet participerend
Slide 5 - Slide
Kwalitatief of Kwantiatief
Slide 6 - Slide
Kwalitatief en Kwantitatief
Bij een kwalitatieve observatie beschrijf je precies wat iemand doet.
Bij eenkwantitatieve observatie beschrijf je hoe vaak iemand bepaald gedrag laat zien
Slide 7 - Slide
Kwalitatief
kwalitatieve observatie = precies beschrijven wat iemand doet
Bijvoorbeeld: J. pakt een schep. J loopt naar de zandbak. J doet zand in de emmer.
Slide 8 - Slide
Kwantiatief
kwantitatieve observatie = noteren hoe vaak iemand bepaald gedrag laat zien
Bijvoorbeeld: J kijkt 10 keer naar buiten tijdens de rekenles
Slide 9 - Slide
Kwantiatief
Voordeel: het gaat sneller
Nadeel: naast wat je telt, heb je geen andere informatie
Slide 10 - Slide
Kwalitatief of Kwantitatief?
Je werkt bij een dagactiviteitencentrum voor demente ouderen. Het valt jou op dat meneer Bennink 4 keer in een uur tijd naar de wc moet.
A
Kwalitatief
B
Kwantitatief
Slide 11 - Quiz
Kwalitatief of Kwantitatief?
Je werkt in het speciaal onderwijs. Een ouder vraagt jou of Tim contact heeft met andere leerlingen. Ze heeft het gevoel dat Tim eenzaam is. Je gaat observeren wat Tim allemaal doet tijdens het buiten spelen.
A
Kwalitatief
B
Kwantitatief
Slide 12 - Quiz
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Video
Slide 15 - Slide
Kwalitatieve observatie
Slide 16 - Open question
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Kwantitatieve observatie
Slide 19 - Open question
Slide 20 - Slide
continu of interval
Slide 21 - Slide
Continu of Interval
Een continue observatie doe je wanneer je iemand of een situatie continue observeert. Je probeert hierbij zoveel mogelijk te zien en te horen.
Een intervalobservatie observeer je hetzelfde op verschillende momenten, er is dus een interval tussen de observaties.
Slide 22 - Slide
Je wilt een kind observeren, omdat je de indruk hebt dat hij eenzaam is. Je wilt in verschillende situaties kijken op welke wijze hij contact makt met andere kinderen. Welke observatie is het meest geschikt?
A
continu
B
interval
Slide 23 - Quiz
Participerend en niet-participerend
Wanneer je zelf deelneemt aan de situatie waarin je observeert heet dat een participerende manier van observeren.
Wanneer je van een afstand, en niet deel uitmaakt van de situatie, observeert heet dit een niet-participerende manier van observeren.
Slide 24 - Slide
Wat is een voordeel van een niet-participerende observatie?
Slide 25 - Open question
Participerend
Slide 26 - Slide
Niet participerend
Slide 27 - Slide
Hulpmiddelen
Slide 28 - Slide
Opdracht maken
Bladzijde 15 Opdracht 12, 13 en 14
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
Soorten observatie
1. Kwalitatief OF Kwantitatief 2. Continu OF interval 3. Participerend OF niet participerend
Slide 32 - Slide
bijvoorbeeld:
Je kiest een kwantitatieve observatie (tellen hoe vaak je iets ziet). met interval (dus meerdere keren) en niet participerend (je doet dus zelf niet mee aan de activiteit)
Slide 33 - Slide
Slide 34 - Slide
Heb je nog een vraag of een opmerking?
Slide 35 - Open question
Afsluiting..
Slide 36 - Slide
Bij een .... observatie doe je mee aan de activiteit terwijl je aan het observeren bent
A
participerende
B
niet-participerende
Slide 37 - Quiz
bij deze observatie ben je aan het tellen hoe vaak je bepaald gedrag ziet
A
kwalitatief
B
kwantitatief
Slide 38 - Quiz
Als je een kind meerdere keren wilt observeren in verschillende situaties, kies je voor: