This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Hoofdstuk 4 Retail & Styling
Slide 1 - Slide
Regels en grenzen
RESPECT
Op je plek zitten en spullen op tafel
Stil zijn, vragen stellen, vinger opsteken en praten
Huiswerk maken en nakijken
Geen snoep, muziek, capuchon
Schone werkplek
1 waarschuwing is 1 uur terugkomen
Slide 2 - Slide
Programma
Leerdoelen
Huiswerk volgende les
Uitleg hoofdstuk 4
Maken opdrachten
Vooruitblik
Slide 3 - Slide
Leerdoelen
Aan het eind van dit hoofdstuk weet je meer over:
prijsbegrippen;
berekeningen van omzet, brutowinstopslag en btw;
berekening van de verkoopprijs;
de samenhang tussen de prijs, kwaliteit en merkbeleid;
de plaats van de (web)winkel.
Slide 4 - Slide
4.3 Inkoopprijs, verkoopprijs en consumentenprijs
Handelsbedrijven = winkels die producten inkopen en deze doorverkopen.
Inkoopprijs = de prijs die de winkels voor de producten betalen aan de leveranciers.
Verkoopprijs = de prijs die de klant betaalt aan de winkel.
Wat gebeurt er vaak met de consumentenprijs wanneer de inkoopprijs hoger wordt?
Slide 5 - Slide
Pak je agenda voor je en noteer het huiswerk:
Lees de leerdoelen door en gebruik de uitleg
Maken vraag 1 t/m 18 van paragraaf 1.1
De volgende les controle en nakijken van het huiswerk!
1 waarschuwing, bij de 2e waarschuwing 1 uur terugkomen
Omzet = het bedrag dat je door de verkopen krijgt van de consumenten, in euro’s uitgedrukt
Afzet = het aantal producten dat je hebt verkocht, in het aantal stuks
Inkoopwaarde = het bedrag waarvoor de ondernemer de verkochte producten heeft ingekocht.
Brutowinst = het bedrag dat over is nadat de inkoopwaarde van de omzet is afgetrokken.
Slide 6 - Slide
Aan de slag!
Maak opdracht 4.1 tot en met 4.11
Ben je klaar dan kom je het
werkblad halen
timer
45:00
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Aan de slag!
Ga verder vanaf 4.04 tot 4.11
Heb je vragen steek je vinger op!
Slide 11 - Slide
Goederen of diensten kopen voor je eigen behoeften.
A
Consumeren
B
Produceren
C
Basisbehoeften
D
Overige behoeften
Slide 12 - Quiz
Consumenten en producenten hebben elkaar niet nodig en werken niet samen
A
Juist
B
Onjuist
Slide 13 - Quiz
€ 2,364 rond je af op
A
2.36
B
€ 2.36
C
2,35
D
€ 2,35
Slide 14 - Quiz
Producten maken om geld te verdienen.
A
Consumeren
B
Produceren
C
Basisbehoeften
D
Overige behoeften
Slide 15 - Quiz
Geldbedragen noteren
Noteer het € teken voor een geldbedrag
Tussen hele € en centen noteer je een komma (op je rekenmachine een punt)
Slide 16 - Slide
Geldbedragen noteren
Een geldbedrag rond je af op hele centen (twee cijfers achter de komma)
Kijk naar het derde getal achter de komma
Afronden naar beneden: 0, 1, 2, 3, 4
Afronden naar boven: 5, 6, 7, 8, 9
€ 2,365 rond je dus af naar boven op € 2,37
Slide 17 - Slide
Geldbedragen noteren
Bij duizendtallen en miljoenen noteer je een punt tussen de duizendtallen (op je rekenmachine niet intoetsen)
€ 10 x € 10 = € 100
€ 100 x € 100 = € 10.000
€ 1.000 x € 1.000 = € 1.000.000
Slide 18 - Slide
Behoeften
Iets wat je nodig hebt of graag wilt hebben, noem je een behoefte. Er zijn twee groepen behoeften.
Basisbehoeften: alles wat je echt nodig hebt om te leven, zoals eten en drinken, woonruimte en kleding. Medicijnen zijn in het Westen basisbehoeften, in arme landen niet.
Overige behoeften: alles wat je leven leuker of makkelijker maakt, bijvoorbeeld: computergames, uitgaan.
Slide 19 - Slide
Consumeren en produceren
Als je iets nodig hebt koop je dat met geld in een winkel. Je bent dan aan het consumeren: goederen of diensten kopen voor je eigen behoeften.
Bedrijven maken de goederen en diensten voor je. Zij produceren: producten maken om geld te verdienen.
Slide 20 - Slide
Consumeren en produceren
Consumenten en producenten hebben elkaar nodig en werken samen.
Consumenten verdienen geld door te werken bij bedrijven
Bedrijven hebben mensen nodig om te kunnen produceren
Consumenten vragen om producten van bedrijven
Bedrijven bieden producten aan
Consumenten en producenten ruilen met geld
Slide 21 - Slide
Terugblik
Wat heb je geleerd?
Je kunt uitleggen waar economie over gaat
Je kunt voorbeelden geven van wat jijzelf met de economie te maken hebt
Je kunt uitleggen hoe bedrijven en de overheid met economie te maken hebben
Je kunt geldbedragen op de juiste manier noteren
Slide 22 - Slide
Vooruitblik
Vakantie! Geniet er allemaal van.
na de vakantie gaan wij ons voorbereiden op de toets over hoofdstuk 4!
Slide 23 - Slide
Wat heb je geleerd?
prijsbegrippen;
berekeningen van omzet, brutowinstopslag en btw;
berekening van de verkoopprijs;
de samenhang tussen de prijs, kwaliteit en merkbeleid;