This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Wat doen we vandaag?
Vragen grammatica?
Bespreken opdr. 15 en 16.
Grammatica Hoofdstuk 17
Maken erga en opdr. Hoofdstuk 17 en 18.
Slide 1 - Slide
Vragen Grammatica?
Slide 2 - Open question
Slide 3 - Slide
Geen vragen (meer)?
Maak maar twee rijtjes....
Slide 4 - Slide
Hulpboek blz. 126
Ergon 24.
Slide 5 - Slide
Ergon
1
Slide 6 - Slide
Pythia
Taalboek blz. 75.
Hulpboek blz. 66.
Opdrachten 15 en 16.
Slide 7 - Slide
Opdracht 15
De Grieken dachten dat de toekomst vast lag en orakelspreuken gingen over de toekomst die de priester(es) kende.
Slide 8 - Slide
Opdracht 16
a Eigen verwerking.
b Eigen verwerking.
c Dit is niet erg waarschijnlijk, want je leert je in deze filosofie van te voren te wapenen tegen de onzekerheden die de toekomst in zich heeft. Anderzijds zou zo’n aanhanger er ook wel heen kunnen gaan, om des te meer voorbereid te zijn op wat komen gaat.
Slide 9 - Slide
Opdracht
a
Slide 10 - Slide
Hulpboek blz. 132
Slide 11 - Slide
Ergon
1
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Hulpboek blz. 127
Maak Ergon 6.
timer
20:00
Slide 24 - Slide
Ergon 6
συνεβουλεύσατε συν ε βουλεύσ ατε συμβουλεύω jullie raadden aan
d Eigen verwerking. Bijvoorbeeld: Waarom heeft u, Pythia, samen met Apollo de waarheid voor mij verborgen?
Slide 28 - Slide
Opdracht 20
a Kroisos vindt het oneerlijk dat hij altijd voorbeeldig heeft geofferd en geschenken naar Delphi heeft gestuurd maar de goden desondanks onbetrouwbaar zijn gebleken.
b Het rijk van de Perzen was groter dan dat van de Lydiers. Kroisos dacht met het ‘grote rijk’ het Perzische rijk werd bedoeld en niet zijn eigen rijk.
Slide 29 - Slide
Ergon 1
1
Slide 30 - Slide
Aan het werk.
Leer Hulpboek blz. 156, 1 t/m 17.
Leer Hulpboek blz. 140 t/m 151.
Lees Tekstboek blz. 76.
Maak Hulpboek blz. 68, opdr. 23.
Dit is ook huiswerk.
Slide 31 - Slide
Opdracht
Ieder krijgt (ongeveer) 2 zinnen toegewezen.
Benoem ieder woord in de zin.
Bij naamwoorden: geef naamval, geslacht, getal
Bij werkwoorden: geef modus, tijd, these, aspect, persoon.
Geef bij naamwoorden de (vermoedelijke) functie in de zin, of geef aan of dit een vaste aanvulling is (waarbij?)
Slide 32 - Slide
Wat heb je vandaag geleerd?
Slide 33 - Open question
Wat is nog onduidelijk? Waar wil je meer over weten?