Hoofdstuk 1 kracht

Hoofdstuk 1
Beweging en kracht
Paragraaf 1.2
1 / 49
next
Slide 1: Slide
Nask / TechniekMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 49 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 1
Beweging en kracht
Paragraaf 1.2

Slide 1 - Slide

Ik verwacht dat jij:
  • Rustig meedoet aan de les
  • Je hand opsteekt en wacht op je beurt als je een vraag hebt of iets wilt zeggen
  • Niet door mij of andere mensen heen praat
  • Aantekeningen maakt in je schrift tijdens de uitleg

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van deze paragraaf kan ik:

Uitleggen hoe je de gemiddelde snelheid berekent;
Rekenen met km/h en m/s;
Aan een snelheid-tijd-diagram zien hoe een beweging verloopt;
Bij een snelheid-tijd-diagram de afstand bepalen;
Rekenen met afstand, (gemiddelde) snelheid en tijd.

Slide 3 - Slide

Snelheid
Definitie: Afstand die je in een bepaalde tijd aflegt

Eenheden:
Verkeer → km/h
Natuurkunde → m/s

Voorbeeld: 50 km/h = 13,9 m/s

Slide 4 - Slide

Snelheid in het verkeer
Maximumsnelheden:
30 km/h in woonwijken
50 km/h in de bebouwde kom
80 km/h buiten de bebouwde kom
100–130 km/h op snelwegen

Routeplanners → werken met gemiddelde snelheid i.p.v. maximumsnelheid

Slide 5 - Slide

Snelheid meten
Snelheidsmeter of fietscomputer → tijd per wielomwenteling

Trajectcontrole → tijd tussen twee meetpunten

Altijd gemiddelde snelheid = afstand ÷ tijd

Slide 6 - Slide

Trajectcontrole
Werking: foto’s + tijdsverschil

Gemiddelde snelheid wordt berekend

Voordeel: werkt beter dan flitspaal → rustiger rijgedrag

Slide 7 - Slide

Snelheid in een diagram
Snelheid-tijd-diagram laat verloop zien:
Constante snelheid → horizontale lijn
Versnellen → stijgende lijn
Afremmen → dalende lijn

Gemiddelde snelheid = (begin + eind) ÷ 2 bij gelijkmatige verandering

Slide 8 - Slide

Snelheid in een diagram
Snelheid-tijd-diagram laat verloop zien:
Constante snelheid → horizontale lijn
Versnellen → stijgende lijn
Afremmen → dalende lijn

Gemiddelde snelheid = (begin + eind) ÷ 2 bij gelijkmatige verandering

Slide 9 - Slide

Lichtsnelheid
Hoogst mogelijke snelheid: 300 000 km/s

Voorbeelden:
Licht naar de maan → 1 seconde
Licht van de zon → ± 8 minuten

Ruimtesonde New Horizons: 15,6 km/s → duurde bijna 10 jaar naar Pluto

Slide 10 - Slide

Snelheid formules

𝑠 = 𝑣 × 𝑡

𝑣 = 𝑠 / 𝑡

𝑡 = 𝑣 / 𝑠 


Slide 11 - Slide

Huiswerk
Lees en maak:
Paragraaf 1.2 blok A, C en D

Slide 12 - Slide

Paragraaf 1.3
Versnelling

Slide 13 - Slide

Ik verwacht dat jij:
  • Rustig meedoet aan de les
  • Je hand opsteekt en wacht op je beurt als je een vraag hebt of iets wilt zeggen
  • Niet door mij of andere mensen heen praat
  • Aantekeningen maakt in je schrift tijdens de uitleg

Slide 14 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van deze paragraaf kan ik:

 

uitleggen hoe je de nettokracht berekent;
uitleggen hoe je aan de nettokracht kunt zien hoe de snelheid verandert;
uitleggen hoe de versnelling van een bewegend voorwerp afhangt van de kracht en de massa;
beschrijven welke invloed tegenwerkende krachten hebben op bewegingen;
beschrijven hoe de snelheid verandert bij een vallend voorwerp.

Slide 15 - Slide

Versnelling
Een nettokracht (F) zorgt ervoor dat een voorwerp versnelt of vertraagt.
Versnelling = de snelheid verandert.

Hoe sneller de snelheid verandert, hoe groter de versnelling.

Bij een gelijkmatige toename van snelheid is de versnelling constant

Slide 16 - Slide

Versnelling in een diagram
Snelheid-tijd-diagram laat verloop zien:
Versnellen → stijgende lijn
Afremmen (negatief versnellen) → dalende lijn

Constante snelheid (geen vesnelling) → horizontale lijn

Slide 17 - Slide

Constante versnelling
Een constante nettokracht geeft een constante versnelling.

Voorbeeld: zwaartekracht (Fzw) bij vrij vallen.

Zonder luchtweerstand zouden alle voorwerpen steeds sneller vallen.

Slide 18 - Slide

Luchtweerstand
Bij toenemende snelheid neemt de luchtweerstand toe.
Hierdoor wordt de nettokracht steeds kleiner → versnelling neemt af.

Zodra luchtweerstand = zwaartekracht → constante snelheid bereikt.

Slide 19 - Slide

Kracht, massa en versnellen
Hoe groter de massa, hoe moeilijker versnellen.

Voor dezelfde versnelling is meer kracht nodig bij een grotere massa.

Kracht en massa zijn recht evenredig: 3× massa → 3× meer kracht nodig.

Slide 20 - Slide

Afremmen en versnellen
Versnellen of afremmen gebeurt nooit in één moment.

Voorbeelden:
Fietsen bij het verkeerslicht: even nodig om op gang te komen.
Zeeschip: duurt minuten om te stoppen.

Slide 21 - Slide

Botsingen
Vertraging is enorm → krachten op auto en inzittenden ook.

Kreukelzone verlengt de tijd van de botsing.

Hierdoor zijn de krachten kleiner en veiliger voor inzittenden.

Slide 22 - Slide

Versnelling
Nettokracht = massa x versnelling 
Fnetto = m x a 




Versnelling = verschil in snelheid : verschil in tijd


nettokracht
Fnetto
in N
massa
m
in kg
versnelling
a
in m/s2

Slide 23 - Slide

Voorbeeld:
Een auto met een massa van 1200 kg versnelt met 2,0 m/s².
Bereken de kracht die hiervoor nodig is.

Uitwerking:
F = m · a = 1200 × 2,0 = 2400 N


Slide 24 - Slide

Huiswerk
Lees en maak:
Paragraaf 1.3 opdracht A, C en D

Let op: Volgendeweek vrijdag is TOETS

Slide 25 - Slide

Toetsvoorbereiding

Slide 26 - Slide

Ik verwacht dat jij:
  • Actief meedoet aan de les
  • Je hand opsteekt en wacht op je beurt als je een vraag hebt of iets wilt zeggen
  • Rustig samenwerkt tijdens de les

Slide 27 - Slide

Wat gaan we doen?
  • Aan de slag met een digitale simulatie van snelheid en versnelling
  • Korte terugkoppeling
  •  Eventueel tijd voor vragen op het einde van de les

Lesdoelen:
Op het einde van de les:
Heb je een visueel beeld bij snelheid en versnelling.
Kan je werken met simulaties en die koppelen aan de theorie.

Slide 28 - Slide

Terugkoppeling
Morgen toets.
Ik ben morgen afwezig dus jullie hebben de eerste twee lesuren om nog te leren.
Toets is op de laptop in Learnbeat!
Neem je rekenmachine mee!

Slide 29 - Slide

Paragraaf 1.4
Krachten

Slide 30 - Slide

Ik verwacht dat jij:
  • Rustig meedoet aan de les
  • Je hand opsteekt en wacht op je beurt als je een vraag hebt of iets wilt zeggen
  • Niet door mij of andere mensen heen praat
  • Aantekeningen maakt in je schrift tijdens de uitleg

Slide 31 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van deze paragraaf kan ik:

 

Uitleggen dat een kracht een wisselwerking is tussen twee voorwerpen;
Rekenen met zwaartekracht en massa;
Rekenen met veerkracht en uitrekking;
Uitleggen wat gewicht en gewichtloosheid is, en wat de normaalkracht is.

Slide 32 - Slide

Kracht = wisselwerking
Een kracht werkt altijd tussen twee voorwerpen.

Voorbeeld: voet ↔ bal, hand ↔ muur, magneet ↔ ijzer.

3e wet van newton: Elke kracht een een even grote terugwerkende kracht.

Slide 33 - Slide

Zwaartekracht
Ontstaat door massa van de aarde.

Houdt ons op de grond.



Slide 34 - Slide

Zwaartekracht
Ontstaat door massa van de aarde.
Houdt ons op de grond.

Formule: Fz = m × g
Op aarde: g ≈ 9,8 N/kg, op de maan: g = 1,6 N/kg.

Ook gravitatiekracht = wisselwerking (aarde ↔ jij).

Slide 35 - Slide

Veer en spankracht
Veerkracht: elastiek/veer trekt terug.

Formule: Fv = C × u
C = veerconstante in N/m
u = uitrekking in m

Spankracht: gespannen touw.

Slide 36 - Slide

Normaalkracht & gewicht
Gewicht = kracht van een voorwerp op een steunvlak.

Normaalkracht = reactie van de ondergrond (loodrecht).

Voorbeeld: boekenplank ↔ boeken, stoel ↔ jij.

Slide 37 - Slide

Wrijving
Ontstaat als twee oppervlakken langs elkaar bewegen.
Altijd tegen de beweging in.

Positief: schoenen, fietsen, veters, niet uitglijden.

Negatief: warmte, slijtage.

Slide 38 - Slide

Samengevat:
Krachten zijn altijd een wisselwerking.

Belangrijkste soorten krachten:
Zwaartekracht
Wrijvingskracht
Veer- en spankracht
Normaalkracht
Formules:
Fz = m × g
Fv = C × u

Slide 39 - Slide

Huiswerk:
Paragraaf 1.4 blok A, C en D

Slide 40 - Slide

Paragraaf 1.5
Hefbomen

Slide 41 - Slide

Ik verwacht dat jij:
  • Rustig meedoet aan de les
  • Je hand opsteekt en wacht op je beurt als je een vraag hebt of iets wilt zeggen
  • Niet door mij of andere mensen heen praat
  • Aantekeningen maakt in je schrift tijdens de uitleg

Slide 42 - Slide

Wat is een hefboom?
Hefbomen vergroten krachten om een draaipunt.

Voorbeeld: kniptang → handkracht wordt sterker.

Slide 43 - Slide

Wat is een hefboom?
Het effect is te zien met een wip/balans.

Zwaardere persoon zit dichter bij draaipunt.

Afstand kracht ↔ draaipunt = arm.

Slide 44 - Slide

Moment
Moment = kracht × arm.

Eenheid moment: Newtonmeter (Nm).

Voorbeeld: lange dopsleutel → meer kracht met dezelfde inspanning.


Slide 45 - Slide

Hefboomwet
Twee momenten in hetzelfde systeem heffen elkaar in evenwicht op.

Evenwicht: F1 × r1 = F2 × r2.

Massa’s of cm mogen ook → zolang links en rechts gelijk zijn.

Slide 46 - Slide

Katrollen
Katrol = wiel met touw.

Vaste katrol: verandert richting, niet kracht.

Handiger tillen → je trekt omlaag i.p.v. omhoog.

Slide 47 - Slide

Takels
Meerdere katrollen samen.

Vergroten kracht (bijv. 100 N → 300 N).

Nadeel: meer touw binnenhalen.

Slide 48 - Slide

Huiswerk:
Paragraaf 1.5 blok A, C en D

Slide 49 - Slide