Taak 2

Thema 18
Nederland
Taak 2
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Thema 18
Nederland
Taak 2

Slide 1 - Slide

Vandaag ga je Nederland vergelijken met jouw geboorteland:

  • Ik kan vertellen wat anders en wat hetzelfde is tussen mijn geboorteland en Nederland en gebruik de Trappen van vergelijking.
  • Ik kan een tekst schrijven over mijn geboorteland en de verschillen met Nederland.

Vraag
Waar ben je geboren?
Waar komt jouw familie vandaan?
Kun je jouw land aanwijzen op de kaart?

Slide 2 - Slide

Vertel over je geboorteland
Wat zie je op de foto's?
Hoe is dat in jouw geboorteland?

Slide 3 - Slide

Weet je het nog?
  • je schrijft woorden in de vergrotende trap met -er
  • je schrijft woorden in de overtreffende trap met -st

mooi - mooier - mooist
klein - kleiner - kleinst
hoog - hoger - hoogst
jong - jonger - jongst

Trappen van vergelijking
Voorbeeld
In mijn geboorteland is het warmer dan in Nederland.
In Nederland zijn de scholen moderner.
De mensen zijn vriendelijker in ...

Slide 4 - Slide

Nederland is kleiner dan Duitsland
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

Nederland is groter dan Luxemburg
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quiz

Nederland is warmer dan Spanje
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

Nederland is rijker dan Griekenland
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

In Nederland zijn meer heuvels dan in België
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Wat zijn de verschillen tussen Nederland en je geboorteland?
Wat is hetzelfde en wat is anders? 
Zet een kruisje in het schema.
Praat samen over het schema.
Vertel over de verschillen tussen Nederland en je geboorteland.

Voorbeeld
Begin bijvoorbeeld zo:
In mijn geboorteland is het in de winter kouder dan in Nederland.
Probeer de vegrotende trap te gebruiken.
timer
10:00

Slide 10 - Slide

 Schrijf een tekst.
Schrijf over de verschillen tussen Nederland en je geboorteland. Schrijf minimaal 5 zinnen op.



Begin bijvoorbeeld weer zo:
In mijn geboorteland is ...

Tip
Gebruik de woorden van het schema.
Gebruik de vergrotende trap.
A2
Schrijven een langer verhaal van 6-10 zinnen.
Maak samengestelde zinnen. 
Gebruik voegwoorden zoals: omdat - want - maar - als - en - om.


Slide 11 - Slide

Lees voor!
Wat heb je geleerd?

Slide 12 - Mind map

Klaar?
Laat je tekst nakijken door je docent en typ de verbeterde versie in de Classroom.

Tip
Gebruik de woorden van het schema.
Gebruik de vergrotende trap.
A2
Schrijven een langer verhaal van 6-10 zinnen.
Maak samengestelde zinnen. 
Gebruik voegwoorden zoals: omdat - want - maar - als - en - om.


Slide 13 - Slide