Grammatica hfd. 3+4

Lesopbouw
  • 10 min. Zs lezen
  • Lesdoelen bespreken
  • Korte uitleg
  • Opdrachten maken
  • Evaluatie
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Lesopbouw
  • 10 min. Zs lezen
  • Lesdoelen bespreken
  • Korte uitleg
  • Opdrachten maken
  • Evaluatie

Slide 1 - Slide

10 min Zs. lezen

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
  • Je kent de termen en kunt deze uitleggen: lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord, werkwoord


  • Je kent de termen en kunt deze uitleggen: samengestelde zinnen, persoonsvorm, onderwerp 

Slide 3 - Slide

Uitleg (woordsoorten)
  • Lidwoord: de, het, een
  • Bijvoeglijk naamwoord: zegt iets over een znw
  • Zelfstandig naamwoord: mensen, dieren, dingen, planten (je kunt er een lidwoord voor zetten)
  • Werkwoorden: dingen die je kunt doen vb. fietsen/lopen


TIP: DE(lw)      RODE(bn)      AUTO(zn)

Slide 4 - Slide


De      rode      auto

lw        bn        znw

Slide 5 - Slide

De vrolijke leerlingen:                     De vieze tafel
de =                                                 de =
vrolijke =                                          vieze =
leerlingen =                                      tafel =



Slide 6 - Slide

Opdrachten


Maak opdracht 2+3+7 (blz. 143)


10 minuten!


TIP: DE(lw)      RODE(bn)      AUTO(zn)

Slide 7 - Slide

Persoonsvorm: zin vragend maken

Onderwerp: wie/wat + pv


Hij loopt naar huis.



1. PV: loopt (Loopt hij naar huis?)

2. OND: hij (wie loopt naar huis?

Hij loopt naar huis, omdat zijn band is lek.



zin 1: hij loopt naar huis

zin 2: zijn band is lek


zin 1: PV: loopt, OND: hij
zin 2: PV: is, OND: zijn band

Slide 8 - Slide

Opdrachten


Maak opdracht 2+3+5 (blz. 105)



10 minuten!


Slide 9 - Slide

Nakijken


Hfd. 3 opdracht 2+4+5


Hfd. 4 opdracht 2+3+4

Slide 10 - Slide

  • Lidwoord: de, het, een
  • Bijvoeglijk naamwoord: zegt iets over een znw
  • Zelfstandig naamwoord: mensen, dieren, dingen, planten (je kunt er een lidwoord voor zetten)
  • Werkwoorden: dingen die je kunt doen vb. fietsen/lopen


TIP: DE(lw)   RODE(bn)   AUTO(zn)

2 zinnen die samen 1 zin worden

er wordt altijd gebruik gemaakt van een verbindingswoord (omdat, want, doordat)


vb. Hij loopt naar huis. Zijn band is lek.

Hij loopt naar huis, omdat zijn band lek is. 


PV: loopt OND: hij
PV: is OND: zijn band


Slide 11 - Slide