2-6-2021 - Herhaling blok 5 - al behandeld

Nederlands
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands

Slide 1 - Slide

Vandaag
Lesdoelen: herhalen al behandelde stof Blok 5:
  * Zinsontleding
  * Woordsoorten
  * Verkleinwoorden
  * Werkwoordspelling
Oefenen in LessonUp
Lesdoelen check

Slide 2 - Slide

Zinsontleding

Slide 3 - Slide

Terugblik - Stappenplan zinsontleding
Terugblik
Zinsontleding

Slide 4 - Slide

Zinsontleding
Opa / heeft / Jantje / het fietsen / geleerd.

Wwg = 
Ond =
Lv =
Mv =
Bwb =

Slide 5 - Slide

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De auto van mijn vader
is
afgelopen zomer
helaas
niet
goedgekeurd.

Slide 6 - Drag question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
Gisteren
bracht
ze
een goed boek
voor mij
mee.

Slide 7 - Drag question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
De ober 
heeft 
de jas
aan de klant 
gegeven. 

Slide 8 - Drag question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend
voorwerp
meewerkend
voorwerp
bijwoordelijke
bepaling
Ze
heeft
 dit jaar
een mooi cadeau 
voor haar vader
gemaakt.

Slide 9 - Drag question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk
gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Ze
feliciteerde
hem
in de woonkamer. 

Slide 10 - Drag question

Woordsoorten
WW
werkwoorden
zijn dingen die je kunt doen
LW
lidwoorden
de / het / een
ZNW
zelfstandige naamwoord
mensen, dieren, planten, dingen én namen!
lw voorzetten
BNW
bijvoegelijk naamwoord
zegt iets over znw
VZ
voorzetsel
staan voor een lw + znw
... de kast / ... het feest

Slide 11 - Slide

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

'Woordsoorten' is
A
znw
B
ww
C
bnw
D
lw

Slide 12 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

'zijn' is
A
znw
B
ww
C
bnw
D
lw

Slide 13 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

'lastig' is
A
znw
B
ww
C
bnw
D
lw

Slide 14 - Quiz

welk woordsoort is 'grote'
A
lw
B
bnw
C
vz
D
znw

Slide 15 - Quiz

welk woordsoort is 'fiets'
A
lw
B
bnw
C
vz
D
znw

Slide 16 - Quiz

welk woordsoort is 'zwemmen'?
A
lw
B
znw
C
ww
D
bnw

Slide 17 - Quiz

Benoem de woordsoort:

Anna
A
lw
B
ww
C
vz
D
znw

Slide 18 - Quiz

Benoem de woordsoort:

Na
A
lw
B
ww
C
vz
D
znw

Slide 19 - Quiz

Oefenen woordsoorten
Wat zijn lidwoorden?
A
mooie, lieve, rare
B
lamp, fiets, plant
C
op, achter, naast
D
de, het, een

Slide 20 - Quiz

verkleinwoorden
Verkleinwoorden

Slide 21 - Slide

Verkleinwoorden
Verkleinwoorden zijn de 'kleine' vorm van zelfstandige naamwoorden. In de Nederlandse taal worden erg vaak verkleinwoordjes gebruikt.

Bij verkleinwoorden gebruik je altijd het lidwoord HET

Slide 22 - Slide

Verkleinwoorden
+tje
schoentje
+pje
boompje
g wordt k
ketting - kettinkje
+ klinker
auto - autootje
+ medeklinker
stem - stemmetje
+ etje
ring - ringetje

Slide 23 - Slide

Een verkleinwoord is altijd een
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
lidwoord

Slide 24 - Quiz

Wat is het juiste verkleinwoord?
A
Auto'tje
B
Videotje
C
Koningkje
D
Bankje

Slide 25 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van

de nicht
A
het nichttje
B
het nichje
C
de nichtje
D
het nichtje

Slide 26 - Quiz

Verkleinwoord oma
A
Omaatje
B
Oma'tje
C
Omatje
D
Opoe

Slide 27 - Quiz

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
kano'tje
B
kanotje
C
kanoo'tje
D
kanootje

Slide 28 - Quiz

verkleinwoorden

1. stemmetje is het verkleinwoord van stem.
2. blaadje is het verkleinwoord van blad.
A
1 = goed 2 = niet goed
B
1= niet goed 2 = goed
C
1 = goed 2 = goed
D
1 =niet goed 2 = niet goed

Slide 29 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van 'la'?
A
latje
B
laatje
C
la'tje
D
laadje

Slide 30 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
beweging?
A
bewegingkje
B
bewegingje
C
bewegingetje
D
beweginkje

Slide 31 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van

het spel
A
het speltje
B
het spelletje
C
het spelje
D
de speltje

Slide 32 - Quiz

werkwoordspelling
Werkwoordspelling 

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

werkwoordspelling
A
Hij onthoud.
B
Hij onthoudt.

Slide 35 - Quiz

werkwoordspelling.
Wat is goed?
A
Hij heeft de boel belazerd.
B
Hij heeft de boel belazert.
C
Hij heeft de boel belazerdt

Slide 36 - Quiz

werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.
C
Het hout is opgebrant.

Slide 37 - Quiz

werkwoordspelling
A
Zij begeleiden de vrouw naar huis gisteren
B
Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.

Slide 38 - Quiz

werkwoordspelling
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.

Slide 39 - Quiz

De stof van blok 5 ken ik:

😒🙁😐🙂😃

Slide 40 - Poll

Naar aanleiding van deze les
heb ik nog een vraag over:

Slide 41 - Open question