Grammatica zinsdelen H1 t/m 6 2havo

Grammatica zinsdelen H1 -blz.28
Doel: Je weet wat een voorzetselvoorwerp is.
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatica zinsdelen H1 -blz.28
Doel: Je weet wat een voorzetselvoorwerp is.

Slide 1 - Slide

programma
  • toets nabespreken (15 min.)
  • inleveren schrijfopdracht 
  • uitleg voorzetselvoorwerp + oefenen (15 min)
  • zelfstandig werken (10 min.)
  • afsluiter 

Slide 2 - Slide

opwarmertje
Verdeel de zin in zinsdelen.
a. De kleuter heeft in de achtertuin gespeeld. 

b. Vandaag geeft de vader aan zijn kind een appeltje.

Slide 3 - Slide

a. De kleuter/ heeft  / in de achtertuin /gespeeld. 
           o               pv/wg          bwb                         wg

b. Vandaag / geeft / de vader / aan zijn kind /een appeltje.    
            bwb       pv/wg        o                       mv                     lv

Slide 4 - Slide

voorbeeldzin
1. De meeste kinderen/ luisteren/ graag/naar sprookjes.
    pv=luisteren
    wg= luisteren
     o= De meeste kinderen
     lv= x
     mv= x
     bwb= graag (--> hoe?)
     vv= naar sprookjes

Slide 5 - Slide

nu jullie
Op de Olympische Spelen twijfelde Bolt nooit aan zijn winst op de 100 meter.
pv=
wg=
o=
lv=
mv=
bwb=
vv=

Slide 6 - Slide

Op de Olympische Spelen /twijfelde/ Bolt/ nooit /aan zijn winst op de 100 meter.
pv= twijfelde  ; wg= twijfelde ; o= Bolt
twijfelen aan= vaste combinatie + het voorzetsel aan wordt niet letterlijk gebruikt.
vv= aan zijn winst op de 100 meter 
lv= X
mv= x
bwb= Op de Olympische Spelen (=waar?), nooit (=wanneer)

Slide 7 - Slide

Maak opdr. 1 t/m 4
voor 18 november.

Slide 8 - Slide

afsluiter
wat is een voorzetselvoorwerp?

Slide 9 - Slide

grammatica H2 - blz. 58
Doel: Je weet wat een naamwoordelijk gezegde is.

Slide 10 - Slide

programma
  • opwarmertje
  • uitleg naamwoordelijk gezegde (blz. 58)
  • oefenzinnen maken
  • hw H1 nakijken
  • HW: maak opdr. 1 t/m 4 

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Wat is het verschil?
a. Jip is boos.
b. Jip geeft de planten water.

Slide 13 - Slide

Een naamwoordelijk gezegde zegt wat iemand is of wordt.
Het openbaar vervoer is voor studenten ideaal.

Een werkwoordelijk gezegde zegt wat iemand doet.
DJ Martin Garrix geeft in de RAI een show voor alle leeftijden.

Slide 14 - Slide

Het naamwoordelijk gezegde:
bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel.
  • werkwoordelijk deel: alle werkwoorden uit de zin. Een van die werkwoorden is een koppelwerkwoord. Er zijn zes koppelwerkwoorden: zijn, worden, lijken, schijnen, blijven, blijken.
    --> Het koppelwerkwoord koppelt de eigenschap aan het onderwerp.
  • naamwoordelijk deel: bevat een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat een eigenschap van het onderwerp geeft.
  • Een zin met een naamwoordelijk gezegde staat nooit een lijdend voorwerp!

Slide 15 - Slide

even oefenen
  1. Peter studeert aan de academie voor beeldende kunst.
  2. De hockeycoach is streng.
  3. Peter wordt docent beeldende kunst.
  4. De hockeycoach traint al jaren de selectie. 

Slide 16 - Slide

Hoe noteer je het nw. gez.?
Nova wil later een beroemde pianiste worden.
1. Staan er koppelwerkwoorden in de zin?  Ja: worden=koppelwerkwoord
2. doet of is het onderwerp iets? Nova wil iets worden--> een beroemde pianiste.
3. Zo ja, stel de vraag: wat + pv + o + overige werkwoorden? Het antwoord daarop is het naamwoordelijk deel (een beroemde pianiste).
4. Noteer het naamwoordelijk gezegde: pv + (nw.deel) + overige ww.
     ng= wil (een beroemde pianiste) worden
     ww deel=wil worden/ nw deel= een beroemde pianiste


Slide 17 - Slide

Maak 1 t/m 4
én
kijk je huiswerk van H1 na.

Slide 18 - Slide

afsluiter
Meneer de Vries blijkt toch een vriendelijke man te zijn.

Slide 19 - Slide

grammatica H3 - blz.
Doel:
  • Je weet het verschil tussen het wg en het ng.

Slide 20 - Slide

programma:
  • opwarmertje
  • hw nabespreken
  • uitleg H3 (blz. 88)
  • maken: 1 t/m 4 

Slide 21 - Slide

opwarmertje
- De verhalen van Roald Dahl blijven verrassend leuk.
- Roald Dahl blijft meestal thuis als hij gaat schrijven.

-> Welke zin heeft een WG en welke een NG? Leg uit.

Slide 22 - Slide

HW nakijken
Heb je nog vragen?

Slide 23 - Slide

Hoe noteer je het NW-gez.?
- Het openbaar vervoer is voor studenten en ouderen ideaal.

pv= is
ow= Het openbaar vervoer
ng= is (ideaal)
         ww.deel= is
         nw.deel= ideaal

Slide 24 - Slide

H3 - blz. 88
We lezen de theorie in het boek.

Vragen?

Slide 25 - Slide

even oefenen (opdr. 3 zin 1)
- Over de resultaten van de ploeg was de coach niet tevreden.
 Stap 1: pv= 
                ow=
Stap 2: Is er een vorm van zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen? --> ...
Stap 3: Zegt het ww wat iemand of iets is (wordt, blijkt, enz.)?
                antwoord: ...

Slide 26 - Slide

- Over de resultaten van de ploeg/ was/ de coach/ niet tevreden.
pv= was
ow= de coach
Wat + pv + ow + overige ww? antwoord = nw.deel  ->  niet tevreden
ng= was (niet tevreden)



Slide 27 - Slide

opdr. 3 zin 2
Hoe vaak /worden/ daders/ op heterdaad/ betrapt/ door de politie?

pv= ...
ow= ...
vraag: zien we een koppelwerkwoord? -> ...
vraag: zegt het ww of iemand of iets is (of wordt, blijkt, lijkt enz.)?
antwoord: ...
ng of wg?: ...


Slide 28 - Slide

Hoe vaak /worden/ daders/ op heterdaad /betrapt/ door de politie?

pv=worden
ow= daders
wg= worden betrapt
lv= x  --> het lv begint NOOIT met een vz-woordje!!
mv= x
bwb: hoe vaak, op heterdaad, door de politie

Slide 29 - Slide

afsluiter
Wat is het verschil tussen een ng en een wg?

Slide 30 - Slide

grammatica zinsdelen H5
Doel:
  • je weet wat enkelvoudige en samengestelde zinnen zijn
  • je weet wat hoofd- en bijzinnen zijn

Slide 31 - Slide

programma:
  1. opwarmertje
  2. HW nakijken
  3. uitleg H5 - blz. 148
  4. maken: opdr. 1 en 2 

Slide 32 - Slide

opwarmertje
- Omdat Evelien graag koekjes bakt, werkt zij bij de bakker.

-->Wat kan je allemaal over deze zin vertellen?

Slide 33 - Slide

uitleg H5 - blz. 148
1. Evelien werkt bij de bakker. = enkelvoudige zin (1 x pv)
2. Evelien werkt bij de bakker.   +    Ze verkoopt veel koekjes.
     -> Evelien werkt bij de bakker en ze verkoopt veel koekjes.
           = samengestelde zin (2 x pv)
     

Slide 34 - Slide

hoofdzin:
Staat het onderwerp en de persoonsvorm naast elkaar, dan is het een hoofdzin.
-> Evelien bakt graag koekjes.
           o          pv

Staat het onderwerp niet naast de persoonsvorm, dan is het een bijzin.
-> Omdat Evelien graag koekjes bakt, werkt ze bij de bakker.

Slide 35 - Slide

Maak opdr. 1 en 2
blz. 148

Slide 36 - Slide

afsluiter
Waaraan herken je een bijzin?

Slide 37 - Slide