V1A - Nederlands - p4 - fictie par 2

V1 - Nederlands - Fictie: personages en perspectief
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

V1 - Nederlands - Fictie: personages en perspectief

Slide 1 - Slide

Programma
  • Wat weet je nog van....?
  • Leerdoel 2 en 3: personages
  • Personages  - theorie
  • Personages - aan de slag
  • Leerdoel check
  • Lezen in je leesboek
  • Leerdoel 4: perspectief 
  • Perspectief - theorie
  • Perspectief - aan de slag
  • Leerdoel check
  • Volgende keer

Slide 2 - Slide

Wat weet je nog van ....?
Noem een tekstvorm bij het tekstdoel 'activeren':
Het Achterhuis, het dagboek van Anne Frank valt onder fictie/non-fictie
Fictie kun je onderscheiden in: ....................... fictie en .........................verhalen.
Is het voltooid deelwoord goed of fout gespeld? 'Hij is verandert.' 
De vijf tekstdoelen zijn: ..........................................................................................................................
Het leesboek dat ik nu lees heeft als tekstdoel ...........................................................
.
Neem over en vul in. 
timer
5:00

Slide 3 - Slide

Wat weet je nog van ....?
Voorbeelden van tekstvormen bij het tekstdoel 'activeren' zijn advertentie, reclame en uitnodiging.
Het Achterhuis, het dagboek van Anne Frank non-fictie. 
Fictie kun je onderscheiden in: realistische fictie en fantasieverhalen.
In de volgende zin is het voltooid deelwoord fout gespeld: 'Hij is verandert', moet zijn ' veranderd'.  
De vijf tekstdoelen zijn: activeren, amuseren, overtuigen, informeren, instrueren.
Het leesboek dat ik nu lees heeft als tekstdoel amuseren.
.

Leerdoel 1, vorige les: Ik kan het verschil uitleggen tussen fictie en non-fictie.

Slide 4 - Slide

Leerdoelen
2. Ik kan het verschil uitleggen tussen hoofdpersonen en bijfiguren in verhalen.
3. Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen inleven en meeleven met een personage.

Pak je schrift erbij en neem het leerdoel over in je schrift. 

Slide 5 - Slide

Personages

We kennen twee soorten personages:
1. hoofdpersonages (ook wel round characters):
- geven je een kijkje in het hoofd --> je weet wat ze denken/voelen.
- maken een ontwikkeling mee in het verhaal.


Slide 6 - Slide

Personages

2. bijfiguren (ook wel flat characters):
- leer je alleen oppervlakkig kennen. Je krijgt niet te weten wat hij/zij denkt of voelt. Je kunt wel veel informatie krijgen over hoe de persoon eruitziet en wat voor eigenschappen hij/zij heeft.

Slide 7 - Slide

Personages: inleven en meeleven
Naarmate je meer leest/leert over een personage in een verhaal, ga je meer bij dit personage voelen. We maken onderscheid tussen inleven en meeleven.
Inleven: Je kunt je voorstellen hoe het is om dit personage te zijn of wat hij/zij meemaakt. Dat betekent nog niet dat jij positief denkt over het personage.
Meeleven: Je wilt graag dat het goed gaat met het personage. Je hoop bijvoorbeeld dat zijn ouders bij elkaar blijven of dat hij zijn doel bereikt.

Slide 8 - Slide

Aan de slag!
1. Ga naar je boek op blz. 70.
2. We lezen samen tekst 1 en tekst 2.
3. Daarna beantwoord je drie vragen op LessonUp.

Slide 9 - Slide

Lees tekst 1: Hoe weet je dat Pippa een hoofdpersonage is?

Slide 10 - Open question

Lees tekst 2: Waarom zijn de ouders van Pippa bijfiguren?

Slide 11 - Open question

Over tekst 2: Kun jij je beter inleven in Pippa's vader of Pippa's moeder? Leg je antwoord uit.

Slide 12 - Open question

Aan de slag!
1. Ga terug naar je boek op blz. 69.
2. Maak opdracht 2.
3. Klaar? Klik op het plusje om een recensie over het boek
van Pippa Leeuwenhart te lezen.

Je schrijft de antwoorden in je schrift.
Je werkt in stilte.

timer
8:00
Lees de recensie over 'Pippa Leeuwenhart'
Lees hier een recensie over 'Het leven volgens Pippa Leeuwenhart': https://www.chicklit.nl/boekrecensies/159854/recensie-leven-volgens-pippa-leeuwenhart

Slide 13 - Slide

Bespreken
1. Ga terug naar je boek op blz. 69.
2. Maak opdracht 2.


Lees de recensie over 'Pippa Leeuwenhart'
Lees hier een recensie over 'Het leven volgens Pippa Leeuwenhart': https://www.chicklit.nl/boekrecensies/159854/recensie-leven-volgens-pippa-leeuwenhart

Slide 14 - Slide

Check leerdoelen
2. Ik kan het verschil uitleggen tussen hoofdpersonen en bijfiguren in verhalen.

3. Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen inleven en meeleven met een personage.

Slide 15 - Slide

Leerdoel 2: Leg uit wat het verschil is tussen hoofdpersonen en bijfiguren.

Slide 16 - Open question

Leerdoel 3: Leg uit wat het verschil is tussen meeleven en inleven.

Slide 17 - Open question

Lezen in je leesboek
timer
15:00

Slide 18 - Slide

Leerdoel
4. Ik kan uitleggen wat de volgende perspectieven zijn in een verhaal: 
- ik-perspectief;
- hij/zij-perspectief;
- wisselend-perspectief.

Pak je schrift erbij en neem het leerdoel over in je schrift.

Slide 19 - Slide

Leg in je eigen woorden uit wat 'perspectief' is. Tip: denk aan tekenen.

Slide 20 - Open question

Perspectief (in verhalen)
Definitie perspectief: standpunt vanuit waar iets wordt waargenomen.

Een verhaal wordt ook vanuit iemands perspectief/standpunt verteld. 

Slide 21 - Slide

Perspectieven (in verhalen)
Ik-perspectief: het verhaal is in de ik-vorm geschreven. Het woordje 'ik' komt dus veel terug in het verhaal.

Hij/zij-perspectief: het verhaal is door iemand anders geschreven. Naar de personages wordt dus verwezen met zij en het. 

Slide 22 - Slide

Perspectieven (in verhalen)
Wisselend perspectief: Het verhaal is door meerdere personen beschreven. Per hoofdstuk komt er bijvoorbeeld iemand anders aan het woord. 

Weten wat het perspectief is, is belangrijk, omdat ...?

Slide 23 - Slide

Denk aan een recent boek dat je hebt gelezen of dat je aan het lezen bent. Welk perspectief wordt in dit boek gebruikt?

Slide 24 - Open question

Aan de slag!
1. Ga terug naar je boek op blz. 71
2. Maak opdracht 3.
3. Klaar? Klik op het plusje voor een artikel over het boek 'Wonder' van de Jeugdbibliotheek.

Je schrijft de antwoorden in je schrift.
Je werkt in stilte.

Slide 25 - Slide

Bespreken.
1. Ga terug naar je boek op blz. 71
2. Maak opdracht 3.


Slide 26 - Slide

Check leerdoel
4. Ik kan uitleggen wat de volgende perspectieven zijn in een verhaal: 
- ik-perspectief;
- hij/zij-perspectief;
- wisselend-perspectief.


Slide 27 - Slide

Leerdoel 4: Noem de drie verschillende perspectieven.

Slide 28 - Open question

Volgende les
Smaak!

Slide 29 - Slide