Voorzetsels

Voorzetsels
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Voorzetsels

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Video

Over drie dagen gaat Roman gedurende twee weken skiën in Noord-Frankrijk.

Welke voorzetsels staan er in deze zin?
A
Over, gedurende, in
B
Gaat, skiën
C
Drie, Roman, Noord-Frankrijk
D
Over, in

Slide 4 - Quiz

Rachel kocht bij de bakker een broodje met kaas en tomaat.

Noem de voorzetsels
A
Rachel, bakker, kaas
B
kocht, met, kaas
C
bij, met, tomaat
D
bij, met

Slide 5 - Quiz

Met een lach op zijn gezicht stapte de bokser de ring uit.

Wat zijn de voorzetsels?
A
Met, lach, uit, ring, op
B
Met, op, uit
C
Met, zijn, uit
D
Een, zijn, de, uit

Slide 6 - Quiz

Vanwege een knieblessure zat Jorn onder de gymles aan de kant.
Noem de voorzetsels.
A
Vanwege, aan, knieblessure
B
Knieblessure, kant, Jorn
C
Vanwege, onder, aan
D
Vanonderaan

Slide 7 - Quiz

Georgina stootte Lotte steeds aan tijdens de film over de balletdanser.

Welke zijn de voorzetsels?
A
Aan, tijdens, over
B
Aan, tijdens, balletdanser
C
Tijdens, over
D
Tijdens, over, de

Slide 8 - Quiz

wel een voorzetsel
geen voorzetsel
op
met
tussen
over
tijdens
donder
werk
onder
zijn

Slide 9 - Drag question

ervaring
bang
trots
controle
een probleem
antwoord
Combineer de werkwoorden met het juiste vaste voorzetsel
voor
op
met
met
op
over

Slide 10 - Drag question

Bij de werkwoorden zorgen, zich verbazen, gokken en huilen horen vaste voorzetsels. 
Welk vast voorzetsel hoort bij het werkwoord?
timer
1:00
gokken
huilen
zorgen
zich verbazen
voor
over
op
om

Slide 11 - Drag question

Zelfstandig werken
In je boek:
Bladzijde 212, 213
Paragraaf 7
Opdrachten 
2, 3, 4 

Slide 12 - Slide