KWC V3 Herhalen grammatica V3 en start Debat (21-5-2024)

Welkom V3A
                      Lesprogramma 
- lezen leesboek 4
- oefenen met grammatica 
- keuzemogelijkheden
-afsluiting les en opgeven huiswerk
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

Welkom V3A
                      Lesprogramma 
- lezen leesboek 4
- oefenen met grammatica 
- keuzemogelijkheden
-afsluiting les en opgeven huiswerk

Slide 1 - Slide

LEZEN
Eerste 10 minuten lezen.

Slide 2 - Slide

Alle zinsdelen op een rijtje
  • Persoonsvorm (pv)
  • Onderwerp (ond)
  • Werkwoordelijk gezegde (wwg)
  • Naamwoordelijk gezegde (nwg: nd & wd)
  • Lijdend voorwerp (lv)
  • Meewerkend voorwerp (mv)
  • Bijwoordelijke bepaling (bwb)

Slide 3 - Slide

Alle zinsdeelstukken op een rijtje
  • Bijvoeglijke bepaling (bvb)
  • Bijstelling

Hebben jullie het vorig jaar al gehad over zinsdeelstukken? 

Slide 4 - Slide



  • Zelfstandig naamwoord (znw)
  • Lidwoord (lw) --> onbepaald en bepaald (onbep. en bep.)
  • Bijvoeglijk naamwoord (bnw)
  • Bijwoord (bw)
  • Voorzetsel (vz)
  • Zelfstandig werkwoord (zww)
  • Koppelwerkwoord (kww)
  • Hulpwerkwoord (hww)
  • Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw)
  • Bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw)
  • Aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw)
  • Betrekkelijk voornaamwoord (betr. vnw)
  • Onbepaald voornaamwoord (onbep. vnw)
  • Voegwoord (vw)
Alle woordsoorten 
op een rijtje

Slide 5 - Slide

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Op
maandag
zit
Flora
aan
de
kassa.

Slide 6 - Drag question

Persoonsvorm
Zinsdelen
Onderwerp 
Werkwoordelijk gezegde 
Naamwoordelijk gezegde 
Lijdend voorwerp 
Meewerkend voorwerp 
Bijwoordelijke bepaling
De zin van tijd veranderen. 
Verdeel de zin in zinsdelen. Alles wat voor de PV staat, is één zinsdeel. 
Wie of wat doet er iets? 
Alle werkwoorden uit de zin. Incl. PV. 
Werkwoorden + naamwoordelijk deel. 
Aan wie of voor wie + wg + ow + lv?
Alles wat je nog niet hebt benoemd
Wie of wat + wg + o 

Slide 7 - Drag question

Kees overhandigde het enorme boeket aan de koning.
lijdend voorwerp
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
naamwoordelijk gezegde
voorzetselvoorwerp
meewerkend voorwerp
het enorme boeket
Kees
overhandigde
aan de koning

Slide 8 - Drag question

Wat is juist?
De barbecue van de buren was gezellig.
A
De barbecue = O
B
was gezellig = ng
C
was = wg

Slide 9 - Quiz

In een naamwoordelijk gezegde......
A
... zit soms een lijdend voorwerp.
B
... zit nooit een lijdend voorwerp.
C
... zit altijd een lijdend voorwerp.
D
... geen idee!

Slide 10 - Quiz

Een naamwoordelijk gezegde is altijd een:
A
Actie
B
Eigenschap/kenmerk

Slide 11 - Quiz

Wat is een naamwoordelijk gezegde?
A
Hij heeft gegeten.
B
Hij heeft een zusje gekregen.
C
Hij gaat morgen werken.
D
Hij is een vrolijke Frans.

Slide 12 - Quiz

In welke volgorde ontleed je een zin?
BWB
PV
o
zinsdelen
WWG
Lv
MV

Slide 13 - Drag question

Samengestelde zinnen
Welke soorten zinnen

  • Nevenschikkende zinnen: hz+hz
  • Onderschikkende zinnen: hz+ba

Slide 14 - Slide

Zijn de zinnen die je achter de volgende zin kunt plaatsen hoofdzinnen of bijzinnen?
Hannie is zenuwachtig, want......
timer
0:30
Hoofdzin
Bijzin
ze heeft nog nooit eerder opgetreden.
morgen moet ze naar de tandarts.

Slide 15 - Drag question

Zijn de zinnen die je achter de volgende zin kunt plaatsen hoofdzinnen of bijzinnen?

Het gaat regenen, ......
Hoofdzin
Bijzin
maar af en toe zal de zon schijnen.
hoewel de zon af en toe zal schijnen.

Slide 16 - Drag question

Wat is een beknopte bijzin?
A
Zin met persoonsvorm en zonder onderwerp
B
Zin met persoonsvorm en onderwerp
C
Zin zonder persoonsvorm en met onderwerp
D
Zin zonder persoonsvorm en onderwerp

Slide 17 - Quiz

Wanneer is een beknopte bijzin foutief?
A
Als er geen persoonsvorm instaat
B
Als er geen onderwerp instaat
C
Als het weggelaten onderwerp niet hetzelfde is als het onderwerp van de hele zin
D
Als er een onvoltooid deelwoord en een infinitief instaat

Slide 18 - Quiz

Foutieve beknopte bijzin of een goede beknopte bijzin?

Na gesport te hebben, bleek de douche bezet.
A
Foutief
B
Goed

Slide 19 - Quiz

Verbeter de foutieve beknopte bijzin

Na gesport te hebben, bleek de douche bezet.
A
Na het sporten bleek de douche bezet.
B
Nadat wij gesport hadden, bleek de douche bezet.
C
De douche bleek bezet, na gesport te hebben.
D
De douche was na het sporten bezet.

Slide 20 - Quiz

Foutieve beknopte bijzin of een goede beknopte bijzin?

Eindelijk thuisgekomen, ging hij meteen naar bed.
A
Foutief
B
Goed

Slide 21 - Quiz

Foutieve beknopte bijzin of een goede beknopte bijzin?
Lopend naar de overkant, reed de auto hem bijna aan.


A
Foutief
B
Goed

Slide 22 - Quiz

Welke verbetering van de foutieve beknopte bijzin is niet goed
Lopend naar de overkant, reed de auto hem bijna aan.


A
De auto reed hem bijna aan, terwijl hij naar de overkant liep.
B
Terwijl hij naar de overkant liep, werd hij door de auto aangereden.
C
Toen hij naar de overkant liep, werd hij bijna aangereden door de auto.
D
Lopend naar de overkant, heeft de auto hem bijna aangereden.

Slide 23 - Quiz

Foutieve beknopte bijzin of een goede beknopte bijzin?

Na koffie gedronken te hebben, reed de bus verder.
A
Foutief
B
Goed

Slide 24 - Quiz

Verbeter de foutieve beknopte bijzin; welke is/zijn goed?

Na koffie gedronken te hebben, reed de bus verder.
A
Nadat wij koffie hadden gedronken, reed de bus verder.
B
De bus reed verder, na koffie gedronken te hebben.
C
Toen hij koffie had gedronken, reed de bus verder.
D
De bus reed verder, nadat wij koffie hadden gedronken.

Slide 25 - Quiz

Ik weet alles van de beknopte bijzin
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll

Bij een samentrekking ...
A
worden woorden weggelaten als ze op een andere plek staan t.o.v. pv.
B
worden o en pv weggelaten.
C
worden bijzinnen korter weergegeven.
D
worden woorddelen, woorden of zinsdelen weggelaten.

Slide 27 - Quiz

Een foutieve samentrekking komt voor...
A
wanneer weggelaten woord/woordgroep dezelfde grammaticale functie heeft.
B
wanneer weggelaten woord/ woordgroep een andere grammaticale functie heeft.
C
wanneer weggelaten woord/woordgroep dezelfde betekenis heeft.
D
wanneer weggelaten woord/woordgroep op dezelfde plek staat t.o.v. pv.

Slide 28 - Quiz

Foutieve samentrekking of niet?

Streekromans interesseren me niet en lees ik dus niet.
A
goede samentrekking
B
foutieve samentrekking

Slide 29 - Quiz

Welke verbeterde foutieve samentrekking is niet goed?
Streekromans interesseren me niet en lees ik dus niet.
A
Streekromans interesseren mij niet en die lees ik dus niet.
B
Ik vind streekromans niet interessant en lees die dus niet.
C
Streekromans interesseren me niet en ik lees die dus niet.
D
Streekromans interesseren mij niet en zal ik dus ook niet lezen.

Slide 30 - Quiz

Wat is geen samentrekking?
A
huis- tuin- en keukenspullen
B
blauwe en groene schoenen
C
hotel-restaurant
D
kook- en bakboeken

Slide 31 - Quiz

Foutieve samentrekking of niet?
Hij geeft zijn dochter een dropje en zijn zoon een lolly.
A
goede samentrekking
B
foutieve samentrekking

Slide 32 - Quiz

Foutieve samentrekking of niet?
Ik heb een fiets gekregen en uitgeprobeerd op mijn verjaardag.
A
goede samentrekking
B
foutieve samentrekking

Slide 33 - Quiz

Foutieve samentrekking of niet?
Zij wordt geaccepteerd en arts.
A
goede samentrekking
B
foutieve samentrekking:

Slide 34 - Quiz

Foutieve samentrekking door:

Mireille heeft haar vriendin gefeliciteerd en ook een cadeau gegeven.
A
grammaticale functie
B
getal
C
betekenis
D
positie t.o.v. de pv

Slide 35 - Quiz

Ik weet alles van de samentrekking
😒🙁😐🙂😃

Slide 36 - Poll

Spelling
diagnostische toets

Slide 37 - Slide

Kies:

  1. Oefenen grammatica p. 160  opdr. 3
  2. Wat is de hoofdzin en wat is de bijzin in de zinnen b,c,f,g,i,j?
  3. Oefenen met drillsters van Kern

Slide 38 - Slide

AFSLUITING
DOEL BEREIKT? 
Beknopte bijzin en samentrekking zijn duidelijk!
Huiswerk 
lr Grammatica 3, 4 en 6 (p. 146 m.u.v. vzv, 150, 158 en 159)
lz. p. 116
leesboek meenemen



FIJNE DAG!

Slide 39 - Slide