4.3 Bevolking en ruimte

Vandaag
Paragraaf 4.3
1 / 32
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Vandaag
Paragraaf 4.3

Slide 1 - Slide

Bevolking
Regionale ongelijkheid in de bevolkingsgroei
In het oosten: bevolkingskrimp: afname van de bevolking
In het zuiden groeit de bevolking vooral

Slide 2 - Slide

Bevolkingsopbouw Duitsland

Slide 3 - Slide

Bevolkingsopbouw
1997: veel mensen in de leeftijd dat ze werken, weinig jongen en weinig ouderen: lage demografische druk.

2050: meer oude mensen dan jonge mensen: vergrijzing, hoge demografische druk. Weinig mensen in werkende leeftijd

Slide 4 - Slide

Bevolkingsopbouw Duitsland
Tegenwoordig:
 Mensen leven langer en worden ouder --> het aandeel ouderen wordt groter = vergrijzing. 
Dit levert een hoge demografische druk op op de werkende bevolking = grijze druk

Ondertussen zijn er minder jonge mensen --> ontgroening

Slide 5 - Slide

Is bij deze bevolkingsopbouw
sprake van een hoge groene
druk of ene hoge grijze druk?
A
Hoge groene druk
B
Hoge grijze druk

Slide 6 - Quiz

Is bij deze bevolkingsopbouw
sprake van een hoge groene
druk of ene hoge grijze druk?
A
Hoge groene druk
B
Hoge grijze druk

Slide 7 - Quiz

Zie de afbeelding. Bij welk van de drie grafieken is de groene druk het grootst?
A
Piramide
B
Toren
C
Urn

Slide 8 - Quiz

Als je ouders schoolgeld betalen zorg jij voor groene druk
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

Wat is vergrijzing?
A
De mensen krijgen steeds sneller grijs haar.
B
Mensen verven hun haar steeds meer grijs.
C
De groep mensen boven de 65 jaar wordt steeds groter.
D
De groep mensen boeven de 50 jaar wordt steeds groter.

Slide 10 - Quiz

Bevolking
Er is dus sprake van ontgroening (afname van het aandeel jongeren) en vergrijzing (toename van het aandeel ouderen)
Vergrijzing en ontgroening hangen samen: vergrijzing houdt in dat de bevolking ouder wordt
Ouderen krijgen geen kinderen meer  minder jonge mensen
Dat impliceert dus dat er minder jongeren zijn (ontgroening).

Slide 11 - Slide

Demografisch transitiemodel

Slide 12 - Slide

Demografie
Welke kant gaat Duitsland op?
Doordat de westerse samenlevingen al ver in het demografisch transitiemodel zitten, zien we dat daar veel vergrijzing zichtbaar is -> veel oude mensen, weinig jonge mensen

Dat betekent dat er dus ook minder kinderen geboren worden, dus dat in de westerse landen de bevolking uiteindelijk zal gaan krimpen.

Slide 13 - Slide

Wat is geen kenmerk van fase 2 van het demografisch transitiemodel?
A
het geboortecijfer daalt
B
het sterftecijfer daalt
C
de bevolkingsomvang neemt toe
D
er is minder kindersterfte

Slide 14 - Quiz

In welke fase van het demografisch transitiemodel bevindt Nederland zich nu?
A
Fase 2
B
Fase 3
C
Fase 4
D
Fase 5

Slide 15 - Quiz

Het demografisch transitiemodel
A
Geeft een overgang aan van hoge naar lage geboorte- en sterftecijfers.
B
Geeft een overgang aan van lage naar hoge geboorte- en sterftecijfers.
C
Geeft een transitie aan van een grote groei naar een kleine groei.
D
Geeft de sociale bevolkingsgroei weer.

Slide 16 - Quiz

Bevolkingsgroei
Totale bevolking (inwoners)
1. Natuurlijke bevolkingsgroei 
= geboortecijfer - sterftecijfer

2. Sociale bevolkingsgroei
= immigratie - emigratie  


Slide 17 - Slide

Duitsland
In Duitsland zijn er regio's met vertrekoverschotten en vestigingsoverschotten.

Wat betekent dat?

Slide 18 - Slide

Kijk goed naar het plaatje: straks vragen over

Slide 19 - Slide

Waar trekken de meeste mensen vandaan?

Slide 20 - Open question

Waar trekken de meeste mensen naartoe?

Slide 21 - Open question

Migratiesaldo
Werkloosheid

Slide 22 - Slide

Duitsland
Er zijn 3 regio’s waar veel mensen vandaan zijn vertrokken:
Oost-Duitsland
Ruhrgebied
Landelijke gebieden

Slide 23 - Slide

Push factoren
Dit zijn redenen om uit een gebied te vertrekken.

Slide 24 - Slide

De reden om ergens te vertrekken is....
A
push factor
B
pull factor

Slide 25 - Quiz

pull factoren

Slide 26 - Mind map

PULL
Pullfactoren zijn bijvoorbeeld:
- een gunstig klimaat,
- goede opleidingsmogelijkheden,
- veel kans op werk en
-veel culturele voorzieningen.

Slide 27 - Slide

push factoren

Slide 28 - Mind map

PUSH
Voorbeelden van pushfactoren zijn
- discriminatie van bevolkingsgroepen,
- oorlogsdreiging,
- hongersnood en
- weinig werkgelegenheid.

Slide 29 - Slide

Oorlog is een ... factor
A
push
B
pull

Slide 30 - Quiz

   Pull factoren
 Dit zijn redenen om je in een gebied te vestigen.


Slide 31 - Slide

Geen goede scholen is een ... factor
A
push
B
pull

Slide 32 - Quiz