3D Mittwoch, den 10. April 2024 K5 grammatik K5 und 4

Zukunft
1 / 23
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with text slides.

Items in this lesson

Zukunft

Slide 1 - Slide

Mittwoch, den 10. April 2024 
  • Willkommen
  • Was bedeuten diese Sätze????
  • Ziele
  • Kapitel 5: Grammatik Wiederholung
  • Besprechen/Nachsehen Aufgaben
  • Grammatik Kapitel 4
  • Üben Grammatik 5: e und a im Verbstamm
  • Hausaufgaben Woche 15
  • Zum Schluss

Slide 2 - Slide

Was bedeuten diese Sätze?
Leseverstehen => laatste toetsweek!

Slide 3 - Slide

Ziele
  • Du kannst Wörter aus der Lernliste anwenden.
  • Du kannst starke Verben mit a und e im Stamm in Präsens anwenden.
  • Du kannst die der- und ein-Gruppe anwenden.

Slide 4 - Slide

Besprechen Aufgaben    Seiten 66-68
  • Die folgenden Aufgaben beenden: 18 t/m 20
  • Fertig: Lernen online Sprachmittel, Lernliste, Grammatik 
  • Besprechen Aufgaben 18 t/m 20
timer
1:00

Slide 5 - Slide

Grammatik Kapitel 5
  • Wat zijn sterke werkwoorden? 
  • Bij welke persoonlijke voornaamwoorden veranderd er iets in de stam bij sterke ww?
  • Wat is de standaardregel bij sterke ww met e in stam?
  • Noem uitzonderingen?
  • Wat gebeurt er bij sterke ww met een a in de stam?
  • Welke sterke ww horen ook bij regel met a in de stam?

Slide 6 - Slide

Grammatik Kapitel 4
der Gruppe
Näher erklären + verteilen Informationen 

  • Selbständig machen Aufgaben 18 und 19 Seite 25 
  • Fertig: Machen Hausaufgaben, lernen Lernliste Seiten 88-89
  • Besprechen Aufgaben 18 und 19


timer
1:00

Slide 7 - Slide

Stappenplan Kapitel der- en ein-Gruppe
  1. Wat is het lidwoord? (regels der die das, Lernliste Kapitel 4)
  2. Heb ik te maken met de der- of met de ein-Gruppe?
  3. Zit er een voorzetsels 3e of 4e naamval in de zin?
  4. Zit er een werkwoord 3e naamval in de zin?
  5. Nee, dan zinnen ontleden:
  • onderwerp
  • lijdend vw
  • meewerkend vw: Zet aan wie of voor wie voor het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp.
Eventueel vertalen van lidwoorden, een, geen, bezittelijk vnw.

Slide 8 - Slide

Voorzetsels 4e naamval
bis              tot
durch        door
für               voor
gegen        tegen
ohne           zonder
um               om
entlang      langs (evenwijdig)
Voorzetsels 3e naamval
mit           met
nach        naar
bei            bij
seit           sinds
von           van
zu              naar (bij personen)
aus            uit

Slide 9 - Slide

Volgorde zinsontleding:
1. Zoek de persoonsvorm (pv).
2. Zoek het onderwerp (o).
3. Zoek het gezegde (gez.)
4. Zoek het lijdend voorwerp (lv).
5. Zoek het meewerkend voorwerp:
Zet Aan wie / Voor wie voor het onderwerp, gezegde en eventuele lijdend voorwerp.

Slide 10 - Slide

Hoe vind je het onderwerp in een zin? Welke vraag stel je?
- Wie (wat) + persoonsvorm?

Hoe vind je de persoonsvorm (pv)?
1. Maak de zin vragend; de persoonsvorm komt vooraan.
2. Zet de zin in een andere tijd; het woord dat verandert is de persoonsvorm.


Slide 11 - Slide

Hoe vind je het lijdend voorwerp (lv)?
1. Zoek het onderwerp
2. Stel de vraag: wie/wat + gezegde + onderwerp
3. Antwoord op deze vraag → het lijdend voorwerp

Slide 12 - Slide

Hoe vind ik het meewerkend voorwerp (mv)?
1. Zoek eerst de persoonsvorm, het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp in de zin.
2. Zet aan wie of voor wie voor het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp.
3. Staat het woord -aan of het woord -voor in een zin, dan weet je al dat er een meewerkend voorwerp in de zin zit.
4. In een zin kan altijd maar één meewerkend voorwerp zitten. 

Slide 13 - Slide

Machen Aufgaben ein- der Gruppe           Seite 28
Machen Aufgaben 22 und 23
timer
1:00

Slide 14 - Slide

Hausaufgaben Woche 15
L Lernliste Seite 88 de baan t/m zien
L Lernliste Seite 89 helemaal D->NL
L Grammatik A und B Seite 90 + Erklärung Grammatik Kopie

M Aufgaben 7 t/m 9 Seiten 57-58
M Aufgaben 21 t/m 23 Seiten 68-69

Examenidiom + Examen vragen StudyGo

Slide 15 - Slide

Nachsehen Aufgaben Woche 15
Aufgaben 7 t/m 9 Seiten 57-58
Aufgaben 21 t/m 23 Seiten 68-69


Examenidiom + Examen vragen StudyGo

Slide 16 - Slide

Lernliste   Seiten 88-89
bijvoorbeeld t/m moeilijk
Worauf müssen wir achten?
Welche Wörter sind schwierig?

timer
1:00

Slide 17 - Slide

Zum Schluss

Slide 18 - Slide

timer
1:00

Slide 19 - Slide

Grammatik: starke Verben
  • Wat zijn sterke werkwoorden?
  • Sterke werkwoorden met een e of a in de stam.
  • Alleen bij du / er / sie / es / man verandert er iets in de stam!!!!

Slide 20 - Slide

Vervoegen sterke werkwoorden o.t.t.:
Bij sterke werkwoorden met een e in de stam verandert de stam bij de volgende persoonlijke vnw:
  • du/er/sie/es/man -> i   of   ie  
  • è uitspraak -> i
  • ee uitspraak -> ie
  • maar ook hier uitzonderingen!!!

Slide 21 - Slide

Aandachtspunten:
Sterke werkwoorden met e in stam:
  1. gehen, stehen en bewegen -> geen i/ie wissel
  2. nehmen -> bij du/er/sie/es/man: h wordt m -> du nimmst/er/sie/es nimmt
  3. geben -> i niet ie
  4. treten -> bij du er/sie/es/man: uitgang anders dan bij werkwoorden met stam op d of t     treten -> i niet ie
       du trittst  
       er/sie/es/man tritt

Slide 22 - Slide

Sterke werkwoorden met a in stam
Bij sterke werkwoorden met een a in de stam verandert de stam bij de volgende persoonlijke vnw:    -> du/er/sie/es/man -> ä

Aandachtspunten:
  • bij laufen en stoßen geldt dezelfde regels als hierboven
  • bij du er/sie/es/man: uitgang anders dan bij werkwoorden met stam op
       d of t   
       du hältst                   er/sie/es/man hält

Slide 23 - Slide