VWO 3_Studyflow Grammatica G6

Studyflow Grammatica G6 Quiz
Iedereen doet mee die G6 nog niet afgerond heeft!
G6 wel afgerond? Verder werken aan Studyflow of meedoen met de quiz (extra oefenen kan nooit kwaad)
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Studyflow Grammatica G6 Quiz
Iedereen doet mee die G6 nog niet afgerond heeft!
G6 wel afgerond? Verder werken aan Studyflow of meedoen met de quiz (extra oefenen kan nooit kwaad)

Slide 1 - Slide

Een bijwoordelijke bijzin begint altijd met een betrekkelijk voornaamwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 2 - Quiz

Een bijwoordelijke bijzin kun je vervangen door een bijwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 3 - Quiz

Een bijvoeglijke bijzin hoort bij een zelfstandig naamwoord.
A
onjuist
B
juist

Slide 4 - Quiz

Als het weer zo blijft, kunnen we deze winter weer niet op natuurijs schaatsen. Als het weer zo blijft =
A
bijvoeglijke bijzin
B
bijwoordelijke bijzin

Slide 5 - Quiz

Mijn moeder, die de deur niet uit mag, werkt thuis. Die de deur niet uit mag =
A
bijvoeglijke bijzin
B
bijwoordelijke bijzin

Slide 6 - Quiz

De bijvoeglijke bijzin begint met een betrekkelijk voornaamwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quiz

De bijvoeglijke bijzin kan ook beginnen met voorzetsel + wie of wat
A
onjuist
B
juist

Slide 8 - Quiz

Mijn buurmeisje, op wie ik stond te wachten, was te laat. Op wie ik stond te wachten =
A
bijvoeglijke bijzin
B
bijwoordelijke bijzin

Slide 9 - Quiz

Als deze crisis afgelopen is, kunnen we weer afspreken met vrienden. Als deze crisis afgelopen is =
A
bijvoeglijke bijzin
B
bijwoordelijke bijzin

Slide 10 - Quiz

Als een bijwoordelijke bepaling een gezegde heeft, noemen we het een

A
bijvoeglijke bijzin
B
bijwoordelijke bijzin

Slide 11 - Quiz

Het kasteel dat daar staat, is al jaren onbewoond.
De bijvoeglijke bijzin =
A
Het kasteel dat daar staat
B
dat daar staat
C
Het kasteel is al jaren onbewoond
D
is al jaren onbewoond

Slide 12 - Quiz

Toen het zomervakantie was, gingen we gingen via Parijs en Perpignan naar Barcelona. Bijwoordelijke bijzin =
A
Toen het zomervakantie was
B
gingen we via Parijs en Perpignan naar B.
C
Toen het zomervakantie was, gingen we
D
Via Parijs en Perpignan naar Barcelona

Slide 13 - Quiz

Het was koud en guur buiten, nadat het gesneeuwd had. nadat het gesneeuwd had =
A
bijwoordelijke bijzin
B
bijvoeglijke bijzin

Slide 14 - Quiz

Mijn oma, die alleen woont, tennist nog twee keer in de week. Die alleen woont =
A
bijwoordelijke bijzin
B
bijvoeglijke bijzin

Slide 15 - Quiz

Noem een kenmerk van een beknopte bijzin

Slide 16 - Open question

De beknopte bijzin heeft geen onderwerp.
A
onjuist
B
juist

Slide 17 - Quiz

De beknopte bijzin wordt altijd gemaakt met een voltooid of tegenwoordig (onvoltooid) deelwoord.
A
onjuist
B
juist

Slide 18 - Quiz

Welk woord is een tegenwoordig deelwoord?
A
lacht
B
lachend
C
gelachen
D
lachen

Slide 19 - Quiz

Hij heeft de hele middag op haar gewacht. gewacht =
A
tegenwoordig deelwoord
B
voltooid deelwoord
C
stam
D
infinitief

Slide 20 - Quiz

Dromend over een heerlijke vakantie, zat ze thuis te balen. Dromend over een heerlijke vakantie =
A
bijvoeglijke bijzin
B
bijwoordelijke bijzin
C
beknopte bijzin
D
hoofdzin

Slide 21 - Quiz

Terwijl de docent aan het uitleggen was, moest Kim lachen. Terwijl de docent aan het uitleggen was =
A
bijvoeglijke bijzin
B
bijwoordelijke bijzin
C
hoofdzin
D
beknopte bijzin

Slide 22 - Quiz

Wachtend op de trein, at Mira een ijsje. Wachtend op de trein =
A
bijvoeglijke bijzin
B
beknopte bijzin
C
bijwoordelijke bijzin
D
hoofdzin

Slide 23 - Quiz

Lopend naar de overkant reed de auto hem bijna aan. Is dit een:
A
beknopte bijzin
B
foutief beknopte bijzin

Slide 24 - Quiz

Een vrolijk melodietje fluitend, gaf de pakketbezorger het pakket bij mij af.
Een vrolijk melodietje fluitend =
A
foutief beknopte bijzin
B
beknopte bijzin

Slide 25 - Quiz

Na koffie gedronken te hebben, reed de bus verder. Na koffie gedronken te hebben =
A
foutief beknopte bijzin
B
beknopte bijzin

Slide 26 - Quiz

Hoe vond je deze quiz?

Slide 27 - Open question