Paragraaf 3.4 - Vermogen en energie

4.4 - Vermogen en energie 
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

4.4 - Vermogen en energie 

Slide 1 - Slide

Leerdoelen van paragraaf 3.4
  • Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is. 
  • Je kent de eenheid van vermogen. 
  • Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen. 
  • Je kunt uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt.

Slide 2 - Slide

Introductie
Je hebt niet veel aan een mobiele telefoon als je hem steeds moet opladen. Daarom is het belangrijk dat een telefoon zo goed mogelijk omgaat met de beschikbare elektrische energie. Hoe zuiniger het apparaat daarmee is, hoe langer het duurt voordat de batterij weer opgeladen moet worden.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Het vermogen van een apparaat
Een laptop verbruikt in dezelfde tijd meer elektrische energie dan een tablet. Je zegt dat een laptop vergeleken met een tablet een groter vermogen heeft. Het vermogen geeft aan hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt. Hoe groter het vermogen, hoe meer elektrische energie het apparaat in één seconde ‘opslurpt’.

Slide 5 - Slide

Welke uitspraken zijn waar?
A
het vermogen van een apparaat is constant
B
het vermogen geeft aan hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt
C
hoe kleiner het vermogen, hoe meer elektrische energie het apparaat in een seconde verbruit
D
als een mobiel op stand-by staat, is het vermogen klein

Slide 6 - Quiz

Zaklamp A heeft een vermogen van 5 W en zaklamp B heeft een vermogen van 10 W.
Welke zaklamp heeft het grootste vermogen?
A
zaklamp A
B
zaklamp B
C
dit hangt af van de spanning
D
dit hangt af van de stroomsterkte

Slide 7 - Quiz

Bij veel apparaten staat het vermogen vermeld op de verpakking. Dat geldt bijvoorbeeld voor de lamp in de afbeelding. Het staat helemaal onderaan, onder het symbool voor het lampje. Het vermogen wordt meestal opgegeven in watt (W), soms ook in milliwatt (mW) of in kilowatt (kW). Als het vermogen kan verschillen, wordt de maximale waarde opgegeven. Dat is bijvoorbeeld het geval bij een stofzuiger met regelbare zuigkracht.

Slide 8 - Slide

Omrekenen
 
Omrekenen doe je zo: 
1 mW = 0,001 W 
1 W = 1000 mW (milliwatt) 
1 kW = 1000 W 
1 W = 0,001 kW
 

Slide 9 - Slide

Vermogen - typeplaatje
Het vermogen geeft ook aan wat een apparaat kan. Met een boormachine van 300 watt zal je niet zo makkelijk een gat boren als met een boormachine van 800 watt. Apparaten met een hoger vermogen kunnen meer maar gebruiken ook meer elektrische energie. Hoe groter het vermogen van een apparaat, hoe meer het apparaat kost om het te gebruiken.
Het vermogen van een apparaat staat altijd op het typeplaatje.

Slide 10 - Slide

Wat verbruikt meer energie?
Een boormachine of een waterkoker?
A
Boormachine
B
Waterkoker
C
Moet ik opzoeken
D
Geen idee

Slide 11 - Quiz

Wat verbruikt meer energie?
Een halogeenlamp of een ledlamp.
A
halogeenlamp
B
ledlamp
C
Geen idee

Slide 12 - Quiz

Veranderlijk vermogen
 Het vermogen van sommige apparaten is veranderlijk. Bij een mobiele telefoon stijgt het vermogen bijvoorbeeld sterk als je belt of gebruikmaakt van internet. Als de telefoon op stand-by staat, is het vermogen juist heel klein. Andere apparaten hebben wel een constant vermogen, zoals een zaklantaarn of een elektrische klok.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Het vermogen berekenen
Het vermogen van een apparaat hangt af van: (1) de spanning waarop het apparaat werkt, en (2) de stroomsterkte die door het apparaat loopt. Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen met de formule: 
vermogen = spanning x stroomsterkte 
Watt = Volt x Spanning
P = U x I
 Als je de spanning invult in volt en de stroomsterkte in ampère, vind je het vermogen in watt (W).

Slide 18 - Slide

Voorbeeldopdracht 1



gegevens: 
spanning = 12 V 
stroomsterkte = 220 mA = 0,22 A 

gevraagd: 
vermogen = ? 

uitwerking: 
vermogen = spanning × stroomsterkte 
= 12 × 0,22  
= 2,64 W  
Dit klopt met de waarde die op de website vermeld staat.
 
Op een website kun je ledlampen kopen voor decoratief gebruik. 
Controleer of het vermogen van de lamp in juist is berekend. 

Slide 19 - Slide

Vermogen, tijd en energieverbruik
Een apparaat, bijvoorbeeld een mobiele telefoon of een tablet, kan maar een bepaalde tijd op de batterij werken. Hoe groter het vermogen van het apparaat, hoe sneller de batterij leeg zal zijn. Er zijn daarom allerlei manieren bedacht om het vermogen van een apparaat laag te houden.

Slide 20 - Slide

Vermogen, tijd en energieverbruik
Een apparaat bestaat uit verschillende onderdelen, die allemaal hun eigen vermogen hebben. Het vermogen van het apparaat is de optelsom van de vermogens van al die verschillende onderdelen. De ontwerpers van zo’n apparaat kiezen daarom onderdelen met een laag vermogen. Als twee beeldschermen ongeveer dezelfde prestaties hebben, kiest de ontwerper het beeldscherm met het laagste vermogen. Dat gebruikt namelijk minder energie. 

Slide 21 - Slide

Vermogen, tijd en energieverbruik
Als je een mobiele telefoon of een tablet even niet gebruikt, schakelt het apparaat zoveel mogelijk onderdelen uit. Het beeldscherm gaat bijvoorbeeld al na korte tijd op zwart. Hierdoor daalt het totale vermogen van het apparaat meteen.

Slide 22 - Slide

Vermogen, tijd en energieverbruik
Aan het verlagen van het vermogen zit een grens. Daarom proberen onderzoekers om de opslagcapaciteit van batterijen en accu’s te vergroten. Als een batterij meer elektrische energie kan opslaan, kan een apparaat er – bij hetzelfde vermogen – langer op werken.

Slide 23 - Slide

Vermogen =
X
......................
........................
Tijd
Windingen
Stroomsterkte
Spanning

Slide 24 - Drag question

Mijn laptop werkt op een spanning van 12 v. de stroomsterkte is 2 A
Hoe groot is het vermogen?
A
24 v
B
24 w
C
6 w
D
14 v

Slide 25 - Quiz

wat is de juiste berekening
A
Vermogen= spanning x stroomsterkte
B
Spanning= vermogen x stroomsterkte
C
Stroomsterkte= spanning x vermogen

Slide 26 - Quiz

Wat moet er op de stippellijn? …..................= spanning x stroomsterkte. ​
A
adapter
B
vermogen
C
energie
D
dichtheid

Slide 27 - Quiz

Wat moet er op de stippellijn? …..................= spanning x stroomsterkte. ​
A
adapter
B
vermogen
C
energie
D
dichtheid

Slide 28 - Quiz

Bereken het vermogen van een TV die is aangesloten op de netspanning. Er loopt een stroom van 0,2 A doorheen.
A
1150 W
B
11,5 W
C
46 W
D
460 W

Slide 29 - Quiz

1 w is hetzelfde als……?
A
0,1 KW
B
100 MW
C
0,001 KW
D
1 MW

Slide 30 - Quiz

1 KW is….?
A
10 W
B
1000 W
C
100 W
D
10.000 W

Slide 31 - Quiz

Opdrachten maken
Wat: lees paragraaf 3.4 en maak de online opdrachten    
Hoe: helemaal stil! muziek mag in!    
Hulp: Geen    
Tijd:  ???? minuten lang    
Huiswerk: opdrachten 1 tm 17 van paragraaf 3.4 & Test jezelf   
Klaar?: ga bezig met een ander vak! 

Slide 32 - Slide