metonymie

beeldspraak
Na deze les weet je wat een metonymie is.
Je kunt de verschillen noemen tussen: vergelijking, personificatie, metafoor en metonymie
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

beeldspraak
Na deze les weet je wat een metonymie is.
Je kunt de verschillen noemen tussen: vergelijking, personificatie, metafoor en metonymie

Slide 1 - Slide

beeldspraak
vergelijking
metafoor
personificatie

Slide 2 - Slide

Metonymie:
Vanavond eten we bij de Italiaan.
Na die felle overtreding kreeg de voetballer rood.
Op de veiling werd een echte Rembrandt verkocht.

Wat staat er? Wat bedoelen ze eigenlijk?

Slide 3 - Slide

Beeldspraak - metonymie
Vaak gaat het bij beeldspraak om vergelijkingen: 
zo rood als een kreeft.

Bij metonymie gaat het niet om een vergelijking, maar er is wel een verband. Je noemt de beeldspraak dan een 'metoniem'. 

Slide 4 - Slide

Welke vormen zijn er?
Deel - geheel: Neem maar een bloemetje mee.
Geheel - deel: Nederland won van Italië.
Producent - product: mijn Nikes.
Eigenschap - de persoon: die lachebek.
Materiaal - het voorwerp: Hij trapte het leer tussen de palen.
Voorwerp - inhoud: Geef mij nog een glaasje.
Aardrijkskundige naam - het product: Hij drinkt altijd Spa.





Slide 5 - Slide

'Doe mij nog maar een bakkie', zei de tuinman.
A
Voorwerp - inhoud
B
Geheel - deel
C
Materiaal - voorwerp
D
Eigenschap - persoon

Slide 6 - Quiz

Zoek op het internet een goed voorbeeld van een metoniem

Slide 7 - Mind map

Zoek jij de betekenis ff op in de Van Dale?
A
Deel - geheel
B
Producent - product
C
Materiaal - voorwerp
D
Eigenschap - persoon

Slide 8 - Quiz

Aan de slag
Maak alleen of in tweetallen:
H1 woordenschat opdr. 1 t/m 3
H2 woordenschat opdr. 1 t/m 3.
H3 woordenschat opdr. 1 t/m 3.

Klaar? Maak een samenvatting of overzicht van de woorden uit opdracht 3, werk aan een ander vak óf 30 seconds.

Slide 9 - Slide

Je kunt al
1. Verschillende stijlfiguren herkennen in een zin.
2. De beeldspraak metonymie herkennen.
3. Het verschil benoemen tussen stijlfiguren en beeldspraak.

Slide 10 - Slide

Welke stijlfiguren ken je?

Slide 11 - Mind map

Wat is een voorbeeld van metonymie?
A
Fris en fruitig opstaan
B
De ronde cirkel
C
Oranje wint de beker!
D
Mijn Nike's zijn vies.

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Video

En nu?
Maak H4 woordenschat opdr. 1 t/m 3.

Klaar?
1. Heb je vorige week alles gemaakt?
2. Heb je al een overzicht van de theorie gemaakt?
3. Heb je alle woorden uit opdracht 3 in een overzicht staan?
4. Werk aan een ander vak.

Slide 14 - Slide

Wat is personificatie?

Slide 15 - Open question

Waar herken je een vergelijking aan?

Slide 16 - Open question

Een metafoor
A
is figuurlijk
B
is letterlijk

Slide 17 - Quiz

Mischa en Renee lijken op elkaar als twee druppels water.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 18 - Quiz

Die zwijnenstal moet je eerst opruimen.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 19 - Quiz

Die kozijnen schreeuwen om een verfbeurt.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 20 - Quiz

metonymie
verband tussen het beeld en de werkelijkheid

Slide 21 - Slide

Men bedoelt een voorwerp, maar men noemt het materiaal waarvan het voorwerp gemaakt is. 

voorbeeld:
We hebben een paar dagen lekker kunnen schaatsen maar ik heb mijn ijzers nu maar weer ingevet.

Slide 22 - Slide

Men bedoelt de inhoud, maar men noemt het voorwerp.
voorbeeld

Zullen we nog een glaasje drinken?

Slide 23 - Slide

Men bedoelt een voorwerp, maar men noemt de maker.
voorbeeld:

Het bezit een echte van Gogh

Slide 24 - Slide

Voordat we met de bus vertrokken, moesten we eerst de neuzen nog even tellen
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 25 - Quiz

Na afloop van de voorstelling klapte de zaal.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 26 - Quiz

Toen we op de alpenweide lagen, hoorden we in de verte een beekje murmelen
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 27 - Quiz

Die stratenmaker heeft een paar handen als kolenschoppen
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 28 - Quiz

Tijdens de najaarsstorm stoeide de wind met de bladeren.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 29 - Quiz

De leraar zat tijdens het proefwerk mistig voor zich uit te kijken
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 30 - Quiz

Die kleuter zit in 5 vwo.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 31 - Quiz

Doe mij nog maar een bakkie.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 32 - Quiz

Geef aan (als dit voor jou van toepassing is)welke vorm van beeldspraak je nog lastig vindt.

Slide 33 - Open question