Grammatica - blok 3 - les 3.5

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

woordsoorten benoemen

vorige lessen

spelling van werkwoorden:

• persoonsvorm t.t. en v.t.
• voltooid deelwoord
• bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

                                                  de gewassen kleding

bijvoeglijk naamwoord

Doelen blok grammatica - woordsoorten (in 2 weken)

• werkwoord                                                                     
• lidwoord
• zelfstandig naamwoord
• bijvoeglijk naamwoord
• voorzetsel
• persoonlijk voornaamwoord (nieuw)
• bezittelijk voornaamwoord (nieuw)
• wederkerend en wederkerig voornaamwoord (nieuw)

Tot welke woordsoort kan het woord 'het' behoren?

1. zelfstandig naamwoord
2. Lidwoord
3. Bijvoeglijk naamwoord
4. Voorzetsel

Start- test om te zien of er leerlingen verkorte instructie kunnen krijgen en eventueel uitgedaagd kunnen worden met de lessen van TL-niveau.

Tot welke woordsoort kan het woord 'bal' behoren?

1. zelfstandig naamwoord
2. Lidwoord
3. Bijvoeglijk naamwoord
4. Voorzetsel

Tot welke woordsoort kan het woord 'kleine' behoren?

1. zelfstandig naamwoord
2. Lidwoord
3. Bijvoeglijk naamwoord
4. Voorzetsel

Tot welke woordsoort kan het woord 'op' behoren?

1. zelfstandig naamwoord
2. Lidwoord
3. Bijvoeglijk naamwoord
4. Voorzetsel

Doelen van vandaag

herhalen leerstof vorig jaar:

• werkwoord
• lidwoord
• zelfstandig naamwoord
• bijvoeglijk naamwoord
• voorzetsel

Werkwoorden (WW)

Een werkwoord geeft een handeling aan. 

Het maakt duidelijk wat er gebeurt of wordt gedaan.

Een werkwoord kun je vervoegen, dus:
- Veranderen van getal of persoon (ik loop, hij loopt, wij lopen) 
- Veranderen van tijd (ik loop, ik liep)

! Zet alle werkwoord achter elkaar om je antwoord te checken !

Lidwoorden                                                   de, het, een

Hoort altijd bij een ZN dat erachter staat!

 

= Bepaald lidwoord
= blw
- de + het

Onbepaald lidwoord
= olw
- een
- als je het kunt uitspreken als 'n 

Er kan maar een iemand de winnaar zijn.

Is het een vogel of een vliegtuig?

Zelfstandig naamwoord (ZN)

Namen van zelfstandigheden

- Je kunt er een lidwoord voor zetten
- Je kunt er meestal enkelvoud of meervoud van maken

- Je kunt er meestal een verkleinwoord van maken

- Bijna alles met een hoofdletter is een ZN

Bijvoeglijk naamwoord (BN)

Zegt iets over een ZN

- Staat direct vóór een ZN.                   
Het grote huis.
OF
- Staat als een naamwoordelijk deel van het gezegde
Hij is altijd erg vervelend.

Voorzetsel (VZ)

Woordjes die je vóór een LW en een ZN kunt zetten.

VZ
vanwege
tijdens
voor
door  

over            ...

LW
de
het
een

ZN
feest
dokter
kast
vriend
kooi            ...

+

+

! 'te' achter een infinitief, is een vz! (Deze broccoli is niet te eten, zo vies!)

Werkwoorden: dingen die je kunt doen

De nieuwe vakantiefoto’s | hangen | aan de muur | in mijn slaapkamer.

Werkwoorden: dingen die je kunt doen

De nieuwe vakantiefoto’s | hangen | aan de muur | in mijn slaapkamer.

Lidwoorden: DE         HET            EEN

De nieuwe vakantiefoto’s | hangen | aan de muur | in mijn slaapkamer.

Lidwoorden: DE        HET         EEN

De nieuwe vakantiefoto’s | hangen | aan de muur | in mijn slaapkamer.

Zelfstandig nmw:  dieren / dingen / mensen / plaatsen

De nieuwe vakantiefoto’s | hangen | aan de muur | in mijn slaapkamer.

Zelfstandig nmw:  dieren / dingen / mensen / plaatsen

De nieuwe vakantiefoto’s | hangen | aan de muur | in mijn slaapkamer.

Bijvoeglijk nmw: zegt iets over een zelfstandig nmw.

De nieuwe vakantiefoto’s | hangen | aan de muur | in mijn slaapkamer.

Bijvoeglijk nmw: zegt iets over een zelfstandig nmw.

De nieuwe vakantiefoto’s | hangen | aan de muur | in mijn slaapkamer.

Voorzetsel: geeft tijd, plaats of positie aan

De nieuwe vakantiefoto’s | hangen | aan de muur | in mijn slaapkamer.

Voorzetsel: geeft tijd, plaats of positie aan

De nieuwe vakantiefoto’s | hangen | aan de muur | in mijn slaapkamer.

De

bloemen

rode

vallen

ernaast.

lidwoord

zelfst. nw.

Bijvoegl. nw.

voor-zetsel

werk-woord

Maken Grammatica - blok 3 - les 3.5

Klaar?

• ander huiswerk
• Cody Cross

De           rode            bal         ligt          op          het       gras.

lw            bijv.           zelfst        ww          vz          lw          zelfst

Het

katje

zwarte

sprong

eraf.

lidwoord

zelfst. nw.

Bijvoegl. nw.

voor-zetsel

werk-woord

Afsluiting

• Doelen herhalen
• Huiswerk: les 3.5 afmaken
• les 4.7 - Persoonlijk voornaamwoord