Begrijpend lezen H1- les 4

 Begrijpend lezen 
Verwijswoorden + antecedenten
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

 Begrijpend lezen 
Verwijswoorden + antecedenten

Slide 1 - Slide

Verwijswoorden
  • In teksten staan woorden die verwijzen naar andere woorden . Een schrijver gebruikt ze om te voorkomen dat hij dezelfde woorden herhaalt, waardoor een tekst saai wordt.
  • Verwijswoorden kunnen naar één woord, een groepje woorden of een hele zin  verwijzen.   
  • Verwijswoorden verwijzen bijvoorbeeld naar een persoon, een gebeurtenis of naar een plek.
  • Voorbeelden van verwijswoorden: Ik, jij, hij, zij, jullie, wij, het, mijn, jouw, die, dat, dit, deze, toen, daar en hier.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Verwijswoorden
  • Laura heeft gisteravond het huiswerk voor Nederlands gemaakt, zodat ze niet bang hoefde te zijn voor mevrouw Willemsen. ('ze' verwijst naar één woord)
  • Bij een speelgoedwinkel heb ik Hogwarts Legacy en FC24  gekocht, want die waren in de aanbieding. ('die' verwijst naar Hogwarts Legacy en FC24)
  • Mijn broertje is doorgebroken bij hockeyclub Kampong. Dat vind ik een goede prestatie. ('dat' verwijst naar een hele zin). 

Slide 4 - Slide

Verwijswoorden + antecedenten
Het woord, het woordgroepje of de zin waar het verwijswoord naar verwijst komt letterlijk uit de tekst. Vandaar dat we dit antwoord, dit antecedent citeren.
- Het staat dus tussen aanhalingstekens
- Je zet de regel erbij waar je het antwoord in de tekst hebt gevonden.


Slide 5 - Slide

Ga naar Op Niveau
Lees tekst 7 op  blz. 198-199
Noteer de volgende antecedenten op slide 8 t/m 14

Slide 6 - Slide

Waarnaar verwijst het woordje -die- in regel 2?

Slide 7 - Open question

Waarnaar verwijst het woordje -ze- in regel 15?

Slide 8 - Open question

Waarnaar verwijst het woordje -hen- in regel 10?

Slide 9 - Open question

Waarnaar verwijst het woordje -dat- in regel 17?

Slide 10 - Open question

Waarnaar verwijst het woordje -ze- in regel 18?

Slide 11 - Open question

Waarnaar verwijst het woordje -hij- in regel 19?

Slide 12 - Open question

Waarnaar verwijst het woordje -ze- in regel 23?

Slide 13 - Open question

Waarnaar verwijst het woordje -die- in regel 25?

Slide 14 - Open question

Maak de vragen op slide 16 t/m 20

Slide 15 - Slide

Wat is het onderwerp van tekst 7?

Slide 16 - Open question

Op welke manier trekt de schrijver in de inleiding vooral de aandacht van de lezer?
A
Een anekdote
B
Het onderwerp aankondigen
C
Een vraag stellen
D
De aanleiding vertellen

Slide 17 - Quiz

Hoeveel alinea's heeft de tekst?
A
4
B
5
C
6
D
7

Slide 18 - Quiz

Bedenk een tussenkopje voor alinea 4.

Slide 19 - Open question

Is dit een goed slot?
Ja/ nee en licht je antwoord toe.

Slide 20 - Open question

Einde les 4

Slide 21 - Slide