Quiz – Woordenschatboek Deel 1: Thema Vertrouwen

Quiz – Woordenschatboek Deel 1: Thema Vertrouwen
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsSpeciaal OnderwijsLeerroute 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Quiz – Woordenschatboek Deel 1: Thema Vertrouwen

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
- Aan het einde van de les ken je de betekenis van tien woorden die horen bij het thema vertrouwen. 
-Aan het einde van de les kun je de woorden toepassen in een context.
- Aan het einde van de les kun je de juiste betekenis van de woorden herkennen.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat weet je al over vertrouwen?

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

Wat betekent het woord ‘Vertrouwen’?
A
Altijd de waarheid moeten zeggen
B
Geloof dat iemand eerlijk is of iets goed zal doen
C
D
Iemand controleren omdat je hem niet vertrouwt

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent het woord ‘Geheim’?

Slide 5 - Open question

This item has no instructions

Wat betekent het woord ‘Eerlijk’?
A
Altijd het antwoord weten
B
Grapjes maken in de klas
C
De waarheid spreken en niet liegen

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent het woord ‘Betrouwbaar’?
A
Iemand die geheimen doorvertelt
B
Iemand op wie je kunt rekenen
C
Iemand die je altijd laat wachten
D
Iemand die vaak van mening verandert

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent het woord ‘Belofte’?
A
Iets dat je zegt en ook echt gaat doen
B
Een wens die je voor jezelf houdt
C
Een grapje dat je maakt

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent het woord ‘Teleurstelling’?
A
Blij zijn dat iets toch doorgaat
B
Verdrietig zijn omdat iets niet ging zoals je hoopte
C
Boos worden op iemand zonder reden
D
Iets grappigs meemaken

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent het woord ‘Geheimhouding’?
A
Niets doorvertellen wat een ander in vertrouwen heeft verteld
B
Een geheim aan iedereen doorvertellen
C
Alleen thuis je geheimen bewaren
D
Zeggen dat je iets niet weet

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent het woord ‘Samenwerken’?
A
Samen iets doen en elkaar helpen
B
Alleen werken zodat je sneller klaar bent
C
Iemand anders jouw werk laten doen

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent het woord ‘Oprechtheid’?
A
Je woorden mooier maken dan ze zijn
B
Doen alsof je iets leuk vindt
C
Altijd netjes praten zonder mening
D
Eerlijk en echt zijn in wat je zegt en doet

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent het woord ‘Verdienen’?
A
Iets krijgen omdat je het hebt verdiend of goed hebt gedaan
B
Iets toevallig vinden

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 14 - Open question

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 15 - Open question

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 16 - Open question

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.